wanneer ramp en rouw in uw woning overnachten en gij weenend uw pad moet bewandelen; wees niet beangst als het donker is om u heen en de toekomst dreigt; God laat niet varen het werk Zijner handen; Hij leidt u langs rozengaarden en rotsvelden, over woeste bergen en door lieflijke dalen, langs lief en leed, over dood en graf, naar de blinkende bergtoppen van het eeuwig geluk!
Gij zijt allen broeders!
Gevoelt ge de groote beteekenis van dat beginsel? overziet ge zijn zegenrijke gevolgen? Eenmaal door Christus als een kostbare zaadkorrel neergelegd in den akker der menschheid, zal die gedachte zich ontwikkelen en vruchten voortbrengen. Tal van schoone vruchten heeft zij reeds afgeworpen, maar de eigenlijke oogst moet en zal nog volgen.
Wie niet is hoorende doof en ziende blind, wie meeleeft met zijn tijd, zijn volk, hij weet dat meer dan ooit juist in onze dagen het streven van duizenden in het bijzonder is gericht op hare verwezenlijking.
En of men allengskens zal naderen die algemeene broederschap, en of zij meer en meer zal verdwijnen die schandelijke broederkrijg, en of er straks zal zijn minder haat en meer liefde, minder onrecht en meer gelijkheid?
Als men heengaat tot Jezus en Zijn geboden onderhoudt: zonder eenigen twijfel!
Zalig zijn de reinen van hart!
Verheugt u, alle gij menschen die misdeeld u voelt in aardsche goederen, in eer en aanzien, in uiterlijke grootheid! Verheugt u, gij eenvoudigen en nederigen! daar is een profeet, wijs boven allen, dìe heeft aangewezen den weg naar het hoogste geluk!
Dankt den allerhoogste, dat Christus ons oog heeft verhelderd, ons leerde, dat het waarachtig, het blijvend geluk niet afhankelijk behoeft te zijn van iets buiten den mensch, dat het tot ons wil komen langs een weg door een ieder te openen, d.i. door rein en heilig te zijn van hart!
Maar wellicht, dat de menschheid van heden niet vermoeid en belast is, geen behoefte heeft aan meerdere verheuging, doordat zij leeft in de volheid van heil!
Wie zou het durven beweren!
Vanwaar dat groot geluid van geklaag en geween, dat opstijgt uit schier alle kringen! Vanwaar die algemeene ontevredenheid met het bestaande, die levensmoeheid en zedelijke ellende!
Wie zou het niet weten: daar is een onvoldaanheid, een matheid bij oud en jong, ontzettend groot. Jonge menschen ziet men voortsukkelen op hun pas begonnen baan met knikkende knieën en flauw kloppend hart, zonder veerkracht en zonder verwachtingen. En oude menschen treft men aan, die, het eind van hun leven niet kunnende afwachten, in een oogenblik van somberheid de hand aan zichzelve slaan.
En daarom: tot Jezus! tot de volbrenging van Zijn geboden! Gevloden in Zijn liefdearmen om rust te vinden en kracht, om het leven aan te durven in al zijn verschijnselen, om sterk te zijn in allen nood, om blijde te zijn te midden van elke verdrietelijkheid!
Dat Christus' geloofsleven daartoe den mensch in staat stelt, bewijst ons Zijn eigen leven, van den aanvang tot het eind.
Aanzie Hem.
De vossen hebben holen, de vogelen nesten, maar Hij heeft geen plaats om het moede hoofd neder te leggen, en toch... welk een rust in dat hart!
Zijn vijanden spannen samen om hem ten gronde te richten, maar... Hij kent geen vrees!
Zijn vrienden, ja zelfs Zijn trouwste discipelen verlaten Hem, en nochtans klinkt het vertrouwend van zijn lippen: Ik ben niet alleen, mijn Vader is met mij!
Zijn lijden is groot, Zijn kruis drukt zwaar, Zijn einde is dáár, en toch Hij spreekt... niet mijn wil, O God, de Uwe geschiede!
In waarheid: Hij had de ‘wereld’ overwonnen!
Ja, tot Jezus! die daar nog altijd staat als een hoogstralend licht op de kust van het waarachtige Leven, der menschheid den weg wijzend naar veilige haven!
K.