een-grijpende staatsmachine bestudeert. Dit kan de reden zijn waarom het warm-bloedige volk, zich
bedrogen ziend in de ‘politiekers’ - nu zich ervan afwendt. Niet alleen door de overtuiging dat het parlement machteloos is, behalve als de kamerleden hun 9000 fr. salaris op 15.000 wilden brengen, maar ook omdat het die machteloosheid bestendigt, nu velen er een bestaan door vinden. Hierover later.
't Is een niet te ontkennen waarheid, dat alweer Frankrijk 't éérst en 't heftigst front maakt tegen het parasitair parlementarisme. En 't is 'n verblijdend toeval dat òns het stuk bracht waarin zulks getràcht wordt aan te toonen. Of het gelukt is? Ik meen van niet - tenzij het Mirbeau er om te doen is geweest, tevens de onmacht der van-hooger-hand niets verwachtende leiders kenbaar te maken, wanneer het geweer en het kanon bevolen wordt ‘de rust’ te herstellen. Is dat bedoeld, ben ik het geheel met dien auteur eens. Maar waaruit dit op te maken? Hoe zelfs te beslissen dat hij het parlementarisme niet veroordeelt! Verduideliking was gewenscht, daar 't niet opgaat Jean Roule's woorden (d.i. de anarchistische werkstakersleider) tot maatstaf te nemen, vooral niet als het drama, door diens, laat ik zeggen taktiek, zulk 'n noodlottig einde neemt. ‘Wij gelooven het wel’ heeft dus hier geen bestaansrecht. Of wilde Mirbeau beduiden: Kijk, als de menschen niet in politiek gedoe ondergingen, zouden zij niet zóó vijandig tegenover elkaar staan en zonder zooveel ellende te berokkenen méér bereiken?
De Fransche schrijver geeft den strijd tusschen den fabriekseigenaar en zijne werkkrachten of wel tusschen kapitaal en arbeid en tegelijkertijd dien tusschen het oude en het nieuwe; het eerste verpersoonlijkt in den vader-fabrikant en het tweede in diens zoon, die met de werklieden meeleeft. De drie eerste bedrijven zijn de voorboden van het naderend conflict, de beide laatste echter geven niet, wat men recht had te verwachten. Het stuk verloopt in sensatiegeschetter van den volksleider Jean Roule, die het werkvolk in 't bosch toespreekt, hen waarschuwt voor de slechte Herders, wel te verstaan de leiders der Sociaal-Democraten, en hen aanspoort de staking door te zetten. Na een heftig tooneel tusschen den werkgever en diens zoon, waarbij de laatste den eerste waarschuwt onschuldìg bloed te vergieten, verjaagt de vader z'n zoon, weigert de eischen der arbeiders in te willigen en laat uit zelfverweer, daar men ruiten inwerpt, militairen aanrukken. Het laatste bedrijf doet ons de uitkomst der botsing zien. Het tooneel is vol draagbaren met lijken - zoo drakerig mogelijk. De fabrikant, op zichzelf een zeer nobele figuur, maar die gemeend had zich te moeten handhaven - op aandringen van zijn bureau-chef, zoekt en vindt het lijk van zijn zoon, die zich aan de zijde der arbeiders schaarde, waarmee hij, de vader alles verloren heeft. Diep smarttooneel, nog vermeerderd door het vinden van verschillende lijken der doodgeschotenen.
Hier en daar hadden deze bedrijven wel fijne trekjes, zooals het ‘Hosanna’ en ‘kruist hem’ der massa tegen een en denzelfden persoon.
Zoo wáár is in dit stuk, zoo zuiver-gezien dat de industrieel geen slecht mensch is, integendeel, en geheel ten onder wordt gebracht door 't verlies van zijn zoon. Dat door den strijd om het bezit, de dierbaarste verwanten elkaar dooden in verband met de hedendaagsche gang van zaken - de worsteling tusschen oudere en nieuwere begrippen, vervormingen, enz., ontzettende tooneelen uitlokt, de ontwikkeling van geest, heerschende begrippen omverwerpt, en naamloos verdriet en smart schept, doch ook het essentieel-humane doet ontwaken - zou machtig zijn bewezen als het conflict treffender en klaarder was voorbereid. Dit stuk heeft de fouten van zijn kwaliteiten, het wil te veel geven, het ìs te omvattend om recht duidelik te kunnen wezen. Er zouden drie, vier tooneel werken van te maken zijn geweest, want het wil meer zeggen dan het zeggen kan om een goed drama te zijn. Alles wordt besproken of op gezinspeeld: zoo o.a. het socialistisch mode-gekweel waarvan de maatschappij zoo'n last heeft, omdat de menschen, vooral tijdverdrijf-zoekende dames, van de ware beteekenis dikwels blijken geen notie te hebben. - Zelfs het onnoozele der schilderkunst, zoo zij door ongeroepenen wordt beoefend, heeft Mirbeau getracht te belichamen. En daarom is het stuk als kunstwerk mislukt, is het geworden ‘van-alles-wat’, waaraan de logicus geen houvast heeft - doch wel het nobele van de bedoeling door wordt begrepen. Maar dat is niet voldoende - ònvoldoende - méér, roekeloos, onvoorzichtig. Mij tenminste is het onmogelik de juiste strekking van het stuk te begrijpen, ofschoon