wel te waardeeren was, dat het ras zóó spreekt, begreep men mij óók niet. Die jongen scheen dus alleen het bloed van de moeder te bezitten.
Veronderstel, dat door dit huwelijk de jongen half Indisch en half hollandsch was geworden, dan kwam er toch geen heele hoedanigheid naar voren? -
Zijn de Atjehers geen menschen, voor wie wij eerbied moeten koesteren? Is het geen kranig volk?
En dwingt het ons geen respect af, als we lezen, dat toen een opperhoofd gedood werd door de hollanders, zijne vrouwen zich vrijwillig van kant maakten, om niet in ònze handen te vallen? -
Als men leest van de luchtigheid en van ‘l'esprit volage’ van de Franschen, daar spreekt toch ook duidelijk het ras.
Of het nu goed is of niet goed, er is toch iets, dat vooruit dringt, dat naar voren komt, waaraan je 't volk kennen moet, niet waar? En dat waardeer ik nu ten hoogste.
Hebben de Hollanders dat zeker iets? Bezitten ze dat ietsje, waaraan men hen zou kunnen herkennen?
En nu moet me iets van het hart... Neen, ik geloof het niet. In den Hollander zit, geloof ik, van alle hoedanigheden, goede en niet goede, een gedeelte.
Misschien is het hun niet aan te rekenen, misschien ligt het aan het land, waarin ze leven, aan de weêrsgesteldheid van dat land...
Maar zeker is het, dat van een Hollander niet kan gezegd worden: ‘het ras spreekt.’ Er dringt niets naar voren, goed of niet goed; er schijnt een zeker evenwicht van de weegschaal te bestaan, een zeker ‘schipperen,’ hetgeen bij de Aziatische volkeren niet bestaat.
Als het ras spreekt, goed of niet goed, dan waardeer ik zoo iets ten volle.... Dan bestaat er geen halfheid....