dat het goed is althans éénmaal 's jaars ons de gelegenheid te gunnen over nog iets anders en ernstigers na te denken, dan over de vraag hoe wij een beetje voornamer kunnen schijnen dan wij eigenlijk zijn, of hoe wij onze naasten kunnen overbluffen door een mooi toilet of een rijk diner, of hoe wij ons wederrechtelijk kunnen bevoordeelen ten koste van dienzelfden naaste, zonder in de handen van de wet te vallen, of hoe wij een verhaal dat dien naaste niet tot eer strekt het snelste kunnen rondbazuinen bij zijn bekenden, enz. enz.; al die overwegingen en berekeningen en gedachten, in een woord, die de meeste leventjes vullen helaas tot aan het uur, ja zelfs dikwijls tot aan de minuut nog van hun dood. -
Neen, het is niet zoozeer om het stof onzer dooden, dat ik voor mij de herdenking van den Allerzielen-dag eer als een schoone maar ook een diep-weemoedige instelling. - Het is om wat die November-dag, dag van najaar, van sterven rondom ons, van dorre bladen, en droeve herfst-tinten, ons zegt tot ons zelven, ons leert van de vergankelijkheid van alles. - Want, en dat is misschien het aller-weemoedigste van den Allerzielen-dag, niet alleen de dooden die wij verloren, ook de levenden die ons ontvielen, waarvan wij hebben afscheid genomen voor goed, komen ons dan in den zin met den droeven laatsten groet: Beter ware het geweest, dat ik U hier aan Uw graf in liefde kon natreuren, dan dat ik U moet vergeten voor goed als een in wien ik mij bedroog. -
Of is U dat nooit nog gebeurd, dat gij het U met smart moest bekennen: Ik heb mij vergist; ik dacht dat deze of gene mijn achting, mijn vriendschap, mijn liefde waardig was. En hij of zij toonde zich door een plotselinge oorzaak in het ware licht van een ellendeling, een schurk, een bedrieger, wat het zij. - Werd nooit Uw vertrouwen misbruikt door een op wien gij huizen zoudt hebben gebouwd? - Is nooit Uw eerbied verkwist geworden aan een die zich schuldig maakte aan verborgen zonden? - En hebt gij als jonge vrouw of jonge man nimmer de knieën gebogen voor een afgod, dien gij U hadt gemaakt met Uw menschenhanden, en die ineen viel toen het leven er aan rukte met zijn meedoogenlooze waarheidsliefde, en U liet zien wat Uw afgod was: maaksel van Uw verbeelding - en niets anders?
En hoe menig vader of moeder betreurt niet een verloren zoon, een afgedwaalde dochter onder de levenden-ginds, véél bitterder dan zij het zouden doen als datzelfde kind mocht rusten in een kerkhof-bed, neergelegd daar nog vóór het besmettende leven het had beroofd van kinder-onschuld en kinder-aanvalligheid! - Hoe menig man of vrouw zou niet oneindig liever staan aan het graf van den eens geliefde, dan haar of hem te zien gaan aan den arm van een ander, een ander gekocht voor naam of geld of positie met verzaking van het eens gegeven liefdewoord! -
Neen, de tranen die wij op Allerzielen-dag onzen afgestorvenen na-weenen, zij zijn niet de bitterste die de Herinnering ons afdwingt. - Onze afgestorvenen hebben uitgeleden, uitgestreden - hetzij, wanneer de ongeloovigen gelijk hebben, voor goed; - hetzij, indien er een Herleving is, wat hun aardsche deel betreft althans. - En, ook al was dat aardsche deel gelukkig, geldt het niet zelfs voor die uitzonderingen wat de psalmist zegt: dat de meeste onzer levensjaren zijn - ‘moeite en verdriet’? -
Maar de levenden - wij-zelf daaronder mede begrepen - hen mogen onze tranen gelden, onze herinneringen gewijd zijn, althans één dag in het jaar - tranen en herinneringen om wat was - en nooit meer zal zijn - om onze eigen jeugd van nog gelooven in liefde en in deugd - om onze vrienden van wien het leven ons scheidde - om onze afgoden, die het stuk brak - om onze eigen afdwalingen en tekortkomingen en zonden ook, die ons eenmaal schuldeloos blank kinderzieltje gemaakt hebben tot wat we thans zijn, midden in den levensstroom staande, besmet met vuil en met modder en met leelijke vlekken - - helaas, helaas, veelal besmet door eigen schuld -
Gedenk te leven, - elke dag van ons kortstondig bestaan roept het ons toe, in al de verlokkende genietingen waarmee het ons omringt, verlokkingen van al wat er te koop is voor geld, van mooie kleeren, en lekker eten, en interessante reizen, en uitgezochte genoegens van duizendvoudigen aard.
Het is goed dat één dag in het jaar, die van U Allerzielen, ons toeroept in grafkransen en rouw-bloemen: Gedenk te sterven. -
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.