‘Ik heb de eer U te berichten, dat er bij mij voorshands geen bezwaar bestaat U in Uwe betrekking van klerk bij de Rijksverzekeringsbank te handhaven, nadat gij het huwelijk zult hebben aangegaan. Mochten evenwel de omstandigheden medebrengen, dat gij na Uw huwelijk minder geschikt of ongeschikt voor den dienst wordt, hetzij tijdelijk, hetzij blijvend, dan behoud ik mij voor te Uwen opzichte de maatregelen te nemen, welke noodig zullen blijken.
De Minister van L.N. en H.
w.g. J.D. Veegens.’
De Minister heeft dus er in toegestemd, maar ik, voor mij, maak hieruit op, dat, indien er questie is van vermeerdering van familie, die ambtenares ontslagen wordt.
Met deze beslissing zal er wel menig paartje, waar het tractement van den man te klein was om op te trouwen, in het huwelijk treden, aangezien nu ook het salaris van de vrouw er bij komt, -doch moeten zij op één ding hun oog gevestigd hebben, nl.: geen kinderen.
Het moederschap, de bestemming van de vrouw, gaat dientengevolge te loor en op een zeker oogenblik treedt er ontvolking in, zooals in Frankrijk reeds lang het geval is.
Het malthusianisme krijgt de bovenhand; is dit alles niet ernstig genoeg om over na te denken.
Genoemde ambtenares treedt in 't huwelijk met iemand, die ruim voldoende heeft om zijn gezin te onderhouden en juist in verband met dit laatste, kan ik hare handelwijze onmogelijk rechtvaardigen. Immers doordat zij 't volstrekt niet noodig heeft, neemt zij, door hare betrekking, feitelijk aan anderen het brood uit den mond.
Hoe vele mannen, hoofden van gezinnen, snakken er naar, zulk een betrekking als van deze ambtenares, machtig te kunnen worden!
Geen wonder, dat velen er over mopperen en de vrouwen verwenschen op die manier.
Toen het feminisme ontstond, heette het, dat de vrouwen wel genoodzaakt waren om in hun eigen onderhoud te voorzien, want er werd zooveel minder getrouwd en ze konden toch niet aldoor op een man zitten wachten.
Dat feminisme nam een vlucht, zooals alleen vrouwen kunnen bewerkstelligen. Nu trouwt zoo'n vrouw en nu waarachtig blijft ze tòch werken, al is het finantieel niet noodig!
Mij dunkt (ik redeneer misschien te ouderwets voor dezen tijd) dat, indien een vrouw uit liefde trouwt, ze dan zooveel mogelijk 't haar man thuis aangenaam maakt en hem met allerlei zorgen omringt.
Genoemde ambtenares nu komt 's middags moê thuis en biedt haar man natuurlijk een afgetobd lichaam aan en ze verlangt zelf natuurlijk naar rust, want men kan er lang of kort over redeneeren, het staat nu eenmaal vast, de vrouw is en blijft fysiek de mindere van den man, of ze moet een buitengewoon exemplaar zijn. -
Waar moet dat alles heen?
Worden er huurlingen genomen voor het huishouden?
Maar waarom in Godsnaam trouwt men dan?
Zooveel vrouwen zijn er meer dan mannen op de wereld, maar de echte vrouw, de vrouw die in het bezit is van ‘das ewig Weibliche’, is met een lantaarntje te zoeken.
Onder onze tegenwoordige man-vrouwen, is 't moeilijk te vinden, een gewoon, lief-zacht vrouwtje, aan wie 't een behoefte is om tegen den man òp te zien en zich aan hem vast te klemmen, gelijk de klimop aan een boomstam. -
Amsterdam, 15 October 1907.