woonlijk juist degenen, die uit nieuwsgierigheid of uit andere alles behalve kiesche redenen zoeken naar bijzonderheden, die zij niet weten of waarvan ze méér nog willen te weten komen; in de eerste plaats jonge meisjes en ongetrouwde vrouwen, en onder het manlijk geslacht de kwajongens van de schoolbanken. - Ik wil gaarne aannemen dat Prof. Forel zijn beschouwingen heeft geschreven met zuivere bedoelingen, maar ik betreur het, dat hij voor zijn werk een titel koos, die zoo veel onzuiver-aantrekkelijks heeft voor Jan en alleman (in den slechtsten zin genomen) als: Het sexueele vraagstuk.
Overigens, ik voor mij geloof niet dat één wezenlijk ontwikkeld medicus zelf gelooft aan het nuttige van dergelijke ‘studies’ voor 't groote publiek, want ik ben vast overtuigd dat hij, evenzeer als ik, wéét hoeveel grooter de gevaren zijn van dergelijke populair-wetenschappelijke lectuur over het sexueele vraagstuk dan het nut dat er aan verbonden zou zijn. - Maar... geldbejag laat zich zoo schoon bemantelen door de met veel phrasen-makerij gegeven verklaring van den auteur, dat hij zijn studie alleen schreef met de edelste en menschlievendste bedoelingen, inplaats van rond-uit te zeggen: Ik verdien er zoo en zooveel aan per vel druks, en, omdat mijn academische graad de lading dekt, kan ik nog méér verlangen voor mijn arbeid dan de eerste de beste die over 't zelfde onderwerp schrijft. - Van alle mooie doekjes ontdaan, komen dergelijke uitgaven, (die zich juist om het bijzonder aantrekkelijke van dit onderwerp bijzonder goed verkoopen, veel beter dan andere wetenschappelijke studies), daarop alléén neer, op het finantieele voordeel dat auteur, vertaler, en uitgevers er in zien. De laatsten hebben met mijn aanklacht niet te maken, daar uitgevers zich geen menschlievende pretensies geven in zulke gevallen, en hun uitgeverszaken gelijk staan met elke andere handelszaak, die wordt opgericht om er mee te verdienen; maar in auteurs en vertalers stuit het mij altijd tegen de borst wanneer zij zich zelf willen omkransen met een aureool van menschenmin, waar het zulke studies geldt, waarvan verstandige menschen, en in de allereerste plaats zijzelf, heel goed weten dat de lectuur géén zegen verspreidt maar veeleer onzedelijkheid en onkuischheid in de hand werkt; zelfs al is de inhoud op zichzelf beschouwd rein van strekking, alleen omdat de lezers, juist van dit soort lectuur, volkomen ongeschikt zijn te begrijpen.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.