liefheeft en met hem weg gaan zal, indien haar man meent niet te mogen scheiden ter wille van zijne positie, en staat ze werkelijk op het punt dit voornemen ten uitvoer te brengen, daarvan alleen op het laatste moment terughouden als Karénine haar zoontje, den kleinen Sergius, aan het raam zet en zijne moeder doet terugroepen. In het vierde tafereel is Anna niettemin toch te Venetië met Wronsky, ontvangt er bezoek van eene vroegere ‘vriendin,’ die haar zonder omhaal zegt, dat ze niet hooger voor de wereld staat dan eene alledaagsche geliefde en hoort er generaal Serpoukkovshoï zijn oude vriend Wronsky door voorstellingen van roem en eer opwekken om tot zijn land en zijn regiment terug te keeren. In het vijfde tafereel is Anna te Moskou, weet er toegang te krijgen tot haar oud huis, ziet er in eene aangrijpende scène haar jongen en wordt dan door haar vroegeren man uit huis gezet. In het zesde tafereel blijkt, dat Wronsky's liefde voor Anna na zijn terugkeer in Rusland waartoe zij zelve hem te zijner wille aanspoorde weinig standvastig is gebleken; en vertelt zij aan haar schoonzuster Dolly, dat zij niet meer hoopt zelfs op de echtscheiding, die de beide gelieven zou vereenigen. En in het zevende tafereel eindelijk werpt Anna, die zekerheid van Wronsky's ontrouw heeft verkregen, zich onder den trein, die langs haar villa den ontrouwen vriend voert met zijn nieuwe geliefde. Een fluitje, gestamp van den naderende trein, zijn lichtend voorbijsnellen, een snerpende gil...... alles is gedaan.
‘Anna Karénine’ zou een draak mogen heeten in den vollen zin des woords indien het maar op een enkel oogenblik iets vertoonde, dat daaraan bepaald herinnerde. Doch het blijft binnen de grenzen van het menschelijk mogelijke en behandelt dit stuk Russisch high-life-beweeg op een wijze die aan ‘Frou Frou,’ ‘Maman Colibri’ of dergelijke herinnert. Alleen is daarin de figuur van de vrouw die, het geluk niet vindende bij haren man, met een jongen vriend de wereld intrekt, huis en kinderen vergetende, althans eenigszins gemotiveerd, hier is daartoe elke poging achterwege gelaten. Het is waar, dat de reeks tableaux zonder verbinding, die dit drama vormen, daartoe moeilijk aanleiding biedt, maar zoo zware psychologische veronachtzaming geschiedt toch niet ongestraft. In geenen deele leeren we begrijpen hoe Anna, eerst gelukkig met haren stijven man, zoo plotseling voor Wronsky, een officier zonder eenige bijzondere charme, liefde gaat gevoelen; leeren we ook verstaan, hoe Anna, die zich eerst door haar zoontje liet terughouden van den misstap, dezen later toch doet, hetgeen het geval moet zijn als we haar met Wronsky te Venetië aantreffen. Evenmin wordt het duidelijk gemaakt op welke wijze deze officier, die Anna waarlijk zielslief had, haar verlaat en verraadt, niet, omdat zij een hinderpaal is voor zijn carrière, maar omdat hij gaat naar een andere vrouw, zich dus toont een ellendeling zonder meer. Tusschen de tafereelen in liggen telkens brokken zieleleven waarvan niets wordt geopenbaard.... De talrijke bijpersonen, die de actie omringen, zijn allen vluchtig geschetst; de dialoog is nimmer van eene kracht, die met de in het drama voorkomende hartstochten gelijken tred houdt. Het is is in allen deele een stuk d'une solide banalité, gelijk Austroy het genoemd heeft; een stuk, gemaakt op effect en - enkele kleine fouten als de onvergeeflijk onhandige wijze, waarop minister Karénine met dat
valsche telegram omspringt daargelaten - scènisch van zeer goede kwaliteiten, welke vooral bij den hordenren in het vijfde tafereel tot volle uiting komen. Dank zij deze kwaliteiten, zal ‘Anna Karénine’ ook in het komende seisoen nog langen tijd een echt repertoire-stuk blijken.
De vertolking is zonder meer voortreffelijk te noemen. Mevrouw Mann - Bouwmeester heeft aan de hoofdpersoon eene creatie gegeven, die meesterlijk was van gloed en kleur, eene creatie, hier temeer te waardeeren, daar noch de actie eenig waar hoogtepunt biedt, noch de dialoog eenigen dramatischen climax of eenige groote scène te maken brengt. Maar mevrouw Mann heeft geheel haar talent in alle diepte en breedte getoond en spel geleverd, dat zeker Andrée Mégard, die de rol te Parijs creëerde, niet zou hebben verbeterd. Dat mooi-stille spel bij den ren; die ingehouden kracht tegenover haar man in het derde tafereel; de warmte, waarmede zij de alles-opofferende liefde der vrouw verdedigt tegenover den generaal; dat aandoenlijk wederzien met Sergius; haar berusting in Wronsky's onverschilligheid; haar visioen van den wederkeerenden droom aan het einde - hoe uitnemend is dat alles niet. Het spel van mevr. Mann maakt diepe impressie en geeft waarachtig kunstgenot op dezen avond.