voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Mevr. van der M. - U vraagt in Uw brief van 4 Oct. j.l.: zoo bepaaldelijk antwoord in de Lelie, en nog wel terwijl ik mij door al Uw vriendelijkheid in mijn ziekte zoo schuldbewust voel, omdat ik U nog niet particulier antwoordde, dat ik mijn goeden wil en dankbaarheid nu maar vóór alles wil toonen, door terstond aan Uw verzoek te voldoen. -
Wat die stukken betreft die U niet bevallen, lieve mevrouw, het is niet doenlijk in een veelgelezen weekblad alléén stukken op te nemen die ik-zelve mooi of prettig om te lezen vind, of die aan één bepaalde categorie van lezersalleen zouden bevallen. Juist hetzelfde realisme, wat U in dien auteur hindert (en mij ook), werd in een brief, dien ik voor drie weken kreeg van een andere dame, hoogelijk opgevijzeld. En zoo gaat het zoo dikwijls. Ik kan niet meer doen dan ik doe, door mijn eigen opinie hierover héél beslist te zeggen, en door hél getrouw te blijven in mijn eigen werk aan die opinie. Voor het overige moet ik als redactrice rekening houden met de zeer verschillende smaken van de zeer verschillende soorten van lezers. Datzelfde geldt dus ook voor het andere door U bedoelde stuk. Er zijn velen die zóó iets veel interessanter vinden, dan belletrie of gedichtjes, en anderen weer zijn juist op 'n ‘verhaal’ speciaal gesteld. -
Zeker, daarin hebt U volkomen gelijk, en dat zal hoop ik steeds zoo blijven, dat ik persoonlijk zéér ben tegen leelijke en onsmakelijke dingen van dien aard zooals U bedoelt. Dat herhaal ik in alle boekbesprekingen en artikelen van mijn hand. Maar er is wel méér, waar ik persoonlijk zeer tegen ben, en waaraan ik, terwille der verschillende smaken van de Lelie-lezers, toch een plaats inruim in de Lelie. Zoo o.a. verschijnt er dikwijls genoeg een hoofdartikel, waarvan de inhoud maar gedeeltelijk mijn instemming heeft; soms ook wel in 't geheel niet. Ik denk hier bepaaldelijk aan hetgeen ik-zelve versta onder phrasenmakerij, maar dat voor vele lezers dat niet schijnt te zijn. - Waarom zou ik diegenen dan ontnemen wat hun goed-doet of opwekt? Ik kan niet vergen dat iedereen mijn levensbeschouwing déélt, nietwaar? Het is voldoende dat ik die eerlijk, zonder woordengespeel, zeg, opdat de lezers weten wat zij aan mij-persoonlijk hebben. Voor 't overige echter wil ik dat er, juist in de Lelie, zooveel mogelijk vrijheid heerscht van meeningen, opdat het Blad geen éénzijdig partij-blaadje worde, zooals de meeste anderen het zijn.
Hoe ik denk over een Asyl voor Dieren? Lieve mevrouw, mijn eigen ondervindingen van dat in den Haag, zijn zéér goed geweest. Wij hebben er een paar malen een hond gehad die moest bevallen, en die daar zéér goed is verpleegd geworden. De laatste maal is de hond in de bevalling gestorven. Men heeft ons toen zeer bijtijds gewaarschuwd, dat alleen een tijdige operatie haar kon redden. Wij gaven onze toestemming, en twee bekwame veeartsen deden het uiterste, maar helaas te vergeefs. - Ik moet er bijzeggen, dat de toenmalige directeur van het Asyl nu niet meer die betrekking bekleedt; ik spreek dus van een verleden tijd. Hoe het tegenwoordig is of toegaat, weet ik niet. Het door U meegedeelde geval, (niet in den Haag gebeurd) kan ik mij zeer goed voorstellen wáár te zijn, zelfs buiten de schuld van het asyl-bestuur. Want het zal met dieren wel gaan als met menschen, wat den een schaadt, kan de ander verdragen. Het hangt alleen af van 't gestel van ieder persoonlijk. Dat dus een hond kan zijn vergiftigd geworden, door het slapen in een mand die met een giftige stof was gezuiverd, (welke misschien dóórging voor onschadelijk), is m.i. héél denkbaar.
Ik weet een geval van iemand die van lieverlede een uitslag aan haar lippen kreeg, welke niet wilde verdwijnen niettegenstaande alle van doktoren aangewende middeltjes, en die zich precies tot de lippen bepaalde. Eindelijk wendde zij zich tot een buitenlandschen huid-specialiteit, die haar na onderzoek onmiddelijk vroeg of zij zeker soort wereldbekend mondwater soms gebruikte. Op haar bevestigend antwoord zeide hij: Gebruik dat niet meer, en ik sta er U voor in, dat gij binnen een week zult zijn genezen. De voorspelling kwam schitterend uit; reeds na twee dagen verdween de uitslag volkomen, en is nooit meer (het geval is reeds eenige jaren geleden) teruggekomen. De bewuste dame maakte tot den arts de opmerking, dat het mondwater door vele geneeskundigen wordt aanbevolen in schriftelijke attesten; waarop hij haar uitlegde wat ik hierboven schreef, dat men in zulke gevallen nooit gehéél algemeene regels kan stellen, dat duizenden en duizenden menschen het bewuste mondwater inderdaad volkomen gerust kunnen aanwenden, terwijl de overgevoelige huid van sommigen wordt geïrriteerd door enkele bestanddeelen erin, die weer onschadelijk zullen zijn voor anderen. Hoe veel te meer is dat niet het geval met inwendige medicijnen! De gevallen zijn legio van menschen die ziek of zelfs vergiftigd worden door 't gebruik van één enkelen slaap- of pijnstillenden poeder (op medisch voorschrift), welke anderen jarenlang innemen, eveneens op medisch voorschrift, zonder zulke nadeelige gevolgen te bespeuren Wie vele wetenschappelijke bladen in handen krijgt kan zulke, door professoren en doktoren zelf meegedeelde bijzonderheden, telkens te lezen krijgen, en wordt hoe langer hoe voorzichtiger dientengevolge in het volgen van adviezen, óók van medici. - Om op Uw vraag terug te komen. Zelve heb ik, tengevolge van een mij door een bekende meegedeeld geval, nooit meer een hond in een asyl durven zenden ter tijdelijke verpleging, al was die
ook nog zoo goed. Deze bekende van mij had namelijk een hond, volkomen gezond, gedurende haar tijdelijke afwezigheid in een asyl ter bewaring gegeven. Bij haar terugkomst ontdekte zij dat het dier een oogenschijnlijk geringen huiduitslag had. Zij wendde zich onmiddelijk tot den veearts, die haar zeide, dat hij dien moest hebben gekregen door besmetting van het hok waarin hij had gezeten in het asyl, en waarin waarschijnlijk een voorganger was bewaard geweest met die huid-aandoening. - Het ergste komt nog. De veearts zeide, dat het dier onmiddelijk moest worden afgemaakt, omdat de ziekte moest verergeren, en absoluut ongeneeslijk was. Mijn bekende weigerde dat, en heeft - niettegenstaande haar druk leven van moeten-arbeiden, - een vol jaar lang den zeer grooten hond verpleegd en in zijn steeds toenemende kwaal verzorgd. Toen moest zij - terwille van het beklagenswaardige dier zelf - hare toestemming geven tot het eindigen van zijn marteling. Ik behoef U niet te zeggen hoe bitter zij na die ondervinding was gestemd tegen dieren-asyls. -
En wilt gij nu mijn opinie weten?
Ik denk erover, precies zooals ik denk over bewaarscholen en kinder-ziekenhuizen, en al dergelijke uitvindingen van den tegenwoordigen tijd. Ik vind het zeer schoone, zeer aanbevelenswaardige instellingen voor armen, verwaarloosden, eenzamen, voor nood-gevallen, in één woord, maar niet voor hen die er hun toevlucht toe nemen uit lui-, gemak- en genot-zucht. Wie zijn hond, zijn kind, zijn dienstbode, wie 't ook is, thuis kan verplegen, die doe het zelve, als het eenigzins mogelijk is. (En met liefde en toewijding is véél mogelijk op dat gebied, ik-zelve heb het zoo juist weer ondervonden, toen de dokter beweerde dat er bij een zóó ernstisr typhus-geval een gediplomeerde verpleegster nóódig was, ook al omdat mijn vriendin en Marie zoo'n inspannende verpleging nooit zouden ‘volhouden’). - Een asyl voor noodlijdénde dieren (de naam zegt het zoo mooi) is een pracht-instelling. Een asyl waarheen de rijke menschen hunne dieren brengen uit gemakzucht, om van de verpleging en de lasten af te wezen, is onnoodig en nutteloos. - In den tijd waarvan ik hierboven spreek, was ik nog niet mijn eigen baas, had nog geen eigen thuis, en moest dus de bewuste honden onder dak brengen bij hare bevallingen in een plaats waar ze verzorging en hulp kregen. Sinds ik met mijn vriendin samenwoon, hebben we, met onze Marie, alles altijd samen beredderd, en nooit iets overgelaten aan vreemden. We hebben onze vier honden, die alle vier van een zeer zwak geslacht zijn, door alle ziektetjes heen geholpen, zoodat ze nu flink zijn en gezond, en alle reizen en klimaten dóórstaan. Fritsje, onze nommer één, was zoo'n teer ventje, dat de veearts ons ontried hem te koopen, met de voorspelling, dat hij zeker spoedig zou sterven. (Bij den hondenkoopman deed hij - zes weken oud
- om die reden een ‘rustkuur’, geheel àpart gehouden van