zag slechts de zwarte, rondende massa en, daaronder het lijf waardoor een rilling liep. Ik hield den adem in.
De strijd begon. De verpleger nam met zijn harde vingers den zoom van den kap. Zijn rug sterk gedrukt tegen de leuning, alle spieren van het gezicht in een uiterste krachtsinspanning.
De patient verweerde zich in de benauwing. Men hoorde alleen z'n moeizame ademhaling. De gezichten van de jongens ernstig; ik verstijfd van schrik.
Een kreet van verscheurend dier: de twee waren gescheiden, maar het hoofd van den armen Zino was ontveld; zijn door de pijn misvormd gezicht had niets menschelijks meer, alleen twee tranen liepen stil langs z'n wangen.
Z'n zakdoek lag op den grond, in flarden en doorweekt van bloed.
Z'n saamgetrokken mond uitte geen woord, maar z'n zielige angstoogen, die ik steeds op me gericht voelde, broken me 't hart.
De verpleger veegde zich het zweet met zichtbare voldoening van 't voorhoofd, de jongens, hun eigen ervaringen toetsend, wisselden hun indrukken.
Zino bleef zwijgen onder de verdere behandeling. Zijn beul troostte hem:
- Je bent een ferme jongen! De anderen schreeuwen als wolven, maar jij bent moedig... 't Doet niets als ze grijnen. Niemand komt uit mijn handen... Je moet er niet meer om denken. De eerste keer doet 't erge pijn, maar dan wen je er aan... Maar deze keer zat 't vast!
Ik nam den jongen mee naar huis, schafte me een geneeskundig boek aan, stelde me in verbinding met een jongen dokter en onder zijn leiding ondernam ik zelf de behandeling. Er moest eenigen tijd verloopen om het hoofd dat een en al wond was geworden te laten heelen; toen de weerzinwekkende korst, vermeerderd met een onnoemelijk aantal puisten zich weer vormde, begaf ik me aan 't werk. Met een tangetje trok ik iederen morgen de haartjes uit die langzamerhand weer terug kwamen, de jongen liet mij begaan, scheen altijd berustend. Geduldiger dan ik, die na zoovèel maanden nog geen resultaten zag!
Wat een ergernis en tegenstand had mijn besluit gewekt om Zino bij me in huis te nemen, een vagebond en dan nog wel een met een zeer hoofd! Niet alleen de leden van mijn familie, maar zelfs mijn bedienden bespaarden me de blijken van hun afkeuring niet. Maar de blik van den jongen op dien morgen was me in 't hart geboord!
Hij sliep in een klein kamertje naast het mijne en ik raadde hem zich zoo weinig mogelijk bloot te stellen aan de opmerkingen en teekens van weerzin van mijn huisgenooten. Hij nam den nieuwen staat van zaken ernstig op, gesloten, zonder dat de betere materieele zorgen ooit in eenige blijdschap oversloegen.
Toch had ik niet over hem te klagen: hij deed alsof hij de minachting der anderen niet opmerkte; hij kwam nooit in opstand tegen de dagelijksche behandeling die, daar een scherp bijtend middel noodig was, pijnlijk moest zijn, onderging ze zonder een enkele klacht, zonder eenig blijk van ongeduld, vroeg nooit wanneer de genezing zou intreden.
* * *
Eindelijk sprak de dokter die, van tijd tot tijd, het zieke hoofd onderzocht, de lang verlangde hoop op spoedige beterschap uit.
Den volgenden morgen volbracht ik, opgewekter dan gewoonlijk, mijn taak. In eens voelde ik me bij den arm grijpen: Zino bracht mijn hand aan zijn lippen, mompelend: ‘Dank u, moedertje!’ 't Was zoo vlug en plotseling gegaan dat ik geen woord kon uitbrengen.
Ik ging met mijn werk voort, alsof er niets gebeurd was.
In dien tijd bewoonde ik een kamer waarvan de vensters uitzagen op een tuin, geheel afgesloten van het overige deel van het huis; daarnaast was het kamertje waarin, als een gevangene, de koning der dieven het grootste deel van den tijd doorbracht.
Ik was de eenige die met hem in aanraking kwam, en opdat die soort gevangenschap niet ondragelijk werd voor zijn rebelsch karakter, bleef ik altijd zoo lang bij hem praten, als ik kon, en samen bouwden we dan de mooiste luchtkasteelen. En een van onze lievelingsdroomen was een logement voor de kleine vagebonden. Ik zou me tot taak stellen het kapitaal bij elkaar te brengen. Zino behield zich de directie en de aanraking met de bezoekers voor.
Geen agenten! geen commissarissen van politie! Die menschen zouden nooit hun neus steken in de zaken van onze toevlucht! Wij tweeën was genoeg: de vrouwen van de eetzaal voor de materiëele zorgen, Bortolo de steunpilaar van de Keuken der zieke armen gepromoveerd tot huisbewaarder van de inrichting, 's avonds moesten allen die aan de Keuken verbonden waren, zich bezig houden met de kleine vagebonden.
Ook zouden wij een meester zoeken om de ijverigste te onderrichten, na 't avondeten, maar op een eenvoudige vroolijke manier.
Gedachtig aan de nachten, doorgebracht in den boomstam, besteed de Zino in zijn fantaisie een eindelooze zorg aan de slaapkamers.
Een bed voor ieder apart! Met een matras en schoone witte lakens! En dan lekker onder de dekens kruipen, in plaats van op den zoek te gaan van een beschut hoekje op een bordes, onder een poort of in een boom-