Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegeheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid ben dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan gèén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
H.B. (te Enkhuizen vroeger). - Ik heb van U een vriendelijk, schoon kort schrijven; waarin gij mij uitnoodigt een boekje te willen lezen, dat gij mij gelijktijdig zendt. Gáárne wil ik dat doen; maar ik ontving géén boekje tot hiertoe. Intusschen herinner ik mij onze vroegere correspondentie nog zeer goed, en waardeer het bijzonder, dat gij daaraan dacht, en mij herdenkt. Inderdaad was ik zéér ziek (typhus), en dacht niet anders dan te zullen sterven in Florence, waar de ziekte begon; ofschoon ik eerst in Montreux vernam, dat het typhus was. Dat opreis moeten sterven, viel mij bijzonder hard, omdat onze Marie niet hij ons was, en onze honden-kinderen natuurlijk ook niet. - Het verlangen bij hen te zijn als ik sterven moest, gaf mij de kracht en den moed de terugreis te ondernemen met een koorts van over de veertig graden, en zoo ziek dat ik bij het overstappen in Milaan geheel en al moest worden gesteund door twee, overigens zéér medelijdende conducteurs. De vriendelijke deelneming en belangstelling van alle beambten op die nooit te vergeten, verschrikkelijke reis van eindelooze vijftien uren, heeft mij trouwens voortdurend getroffen, als een bewijs hoe veel goeds er òók schuilt in den mensch, naast al zijn gebreken. Maar, ik geloof, in de volksklassen méér dan in de zoogenaamd hoogeren; hoe ‘beschaafder’ en ‘ontwikkelder’ de menschen worden, hoe egoister en ongevoeliger en gemeener van zeden en verlijnder van ondeugden zij zich gemeenlijk gedragen; zie maar eens achter de schermen hij de ‘Upper Ten’, de geheele wereld door.
Nooit zal ik vergeten welk een gezegende aanblik Lac Lèman voor mij was, toen ik het in den vroegen ochtend voor mij zag, en Territet en Montreux in hun lachende lieflijkheid opdoemden. Want ik behoor tot diegenen, die er volstrekt niet aan hechten in het vaderland, of waar ook, te worden begraven. 't Is mij 't zelfde wáár ze mij leggen zullen voor dat laatste plekje, dat den mensch op aarde wordt toebedeeld. Alleen één ding zou mij zoo hard vallen: te moeten sterven zonder afscheid van hen, die mij 't liefst zijn. Mijn vriendin had ik hij mij, maar onze Marie niet. En dan onze honden-kinderen! De gedachte, dat ik hen gezond had verlaten voor dat korte plezier-reisje, en dat zij straks slechts één van ons zouden weerzien, zij, die bij elke thuiskomst zoo hartstochtelijk gelukkig zijn, en opgewonden, pijnigde mij in Florence dag en nacht. Ik had het gevoel, alsof ze denken moesten, dat ik voor goed was weggebleven, omdat ik niets meer gaf om hen, en ten slotte heb ik mijn vriendin laten beloven, dat zij, als ik mocht sterven, een stuk van mijn laatste nachtjapon aan hen zou laten ruiken; omdat het een bekend feit is, dat honden, met hun zeldzaam scherpen leuk, terstond onderscheiden doods-lucht, en van wien. Ik hoopte, dat zij op die wijze dan zouden begrijpen, dat ik niet was weggeloopen, maar gestorven Inderdaad is de intelligentie van honden zoo groot op zulke punten luist in die typhus hebben we dat telkens geconstateerd! Zij begrepen volkomen, dat ze niet mochten blaffen of lawaai maken, en hielden zich doodstil in de keuken bij Marie. Zoolang ik in levensgevaar was, hield deze hen bij zich, maar ook daarna nog durfden wij hen niet laten binnenkomen, uit vrees voor de besmetting, omdat wij niet weten, in hoeverre typhus op honden kan overerven. - Tweemaal wist kleine Benjamin zich toen in alle stilte los te maken, en hij, - anders binnenrennend met een ontzettend geblaf en druklegedoe, - slóóp
die beide malen de ziektekamer in, sprong onhoorbaar op mijn bed, on zoende mij, de pootjes om mijn hals geslagen, zoo teeder en voorzichtig als een klein kindje. Ook liet hij zich door Marie met de grootste gedweeheid weghalen, blijkbaar volkomen doordrongen van het feit, dat hij niet mocht binnen blijven, en zich zelf een vrijheid had veroorloofd. - Aandoenlijk was ook beider verstand toen zij later weer in de kamer mochten slapen. - Ik gaf hou dan, als ik wakker was, ieder een stukje chocolade, en zij gluurden bij 't binnenkomen, of ik 't gereed hield. Maar lag ik met de oogen dicht, dan verroerden zij zich niet, slopen stil, zonder geluid te geven naar hun mandjes. En ik verzeker U, dat zij, wanneer ik gezond ben, zulke attenties niet hebben, en van 's avonds zoowel als 's ochtends meedoogenloos blaffen! Van zware ziekten echter hebben zij volkomen goed begrip. - Ik weet niet, of U The Heir of Redelijffe is bekend? In het laatste gedeelte, waarin de thuiskomst der jonge weduwe wordt beschreven, komt een aandoenlijke scène voor, die zoo echtwaar is gevoeld, wanneer Guij's hond, nadat hij allen heeft afgesnuffeld en beroken, als verwonderd over de afwezigheid van dien eenen, dien hij boven alles liefheeft, en zoo stellig had verwacht, ten slotte naar de vroegere kamer van zijn in de verte gestorven meester rent, en daar aan de deur krabt, als overtuigd, dat hij toch ergens moest wezen. Ik heb die beschrijving nooit met drooge oogen kunnen lezen, - en ik huil niet gauw, - omdat mij de smart van een dier, aan wien men de redenen niet kan ophelderen, nog zoo veel droeviger voorkomt, dan die van den mensch, die althans wéét, wat er geschiedde, en hoe het gebeurde. En daarom moest ik in Florence steeds dááraan denken! Onze Marie althans zou hebben geweten, had mijn laatsten groet aan haar, mijn laatsten dank voor al hare trouwe liefde, ontvangen door mijn vriendin Maar onze honden-kinderen hadden
mij vergeefs gemist, en naar mij verlangd, en zouden niet hebben geweten hoe ik aan hen had gedacht, naar hen had gesmacht!
- Neen, zeg niet: een dier voelt niet zoo diep! Integendeel, een dier voelt veel dieper, dan de menschen! Er zijn meer voorbeelden van dieren, die stierven van verdriet, dan van menschen. Zoo weet ik de geschiedenis van een papegaai, die, toen zijn meester plotseling aan een hartkwaal doodbleef, bij vrienden van dezen werd opgenomen, maar reeds na veertien dagen stierf, nadat hij zich voorover op de tafel had gegooid van wanhoop. Ditzelfde dier sprak alleraardigst, maar na den dood van zijn meester heeft hij in die veertien dagen zijn geluid niet meer laten hooien. - Wijs mij de menschen, die zóó hun dooden natreuren! Zij zijn dun-gezaaid.!