schouders, dat men zich naderhand op zulke perioden terugziende, afvraagt: Hoè is het mogelijk, dat ik het toen zóó heb kunnen volhouden, met zulk een kalm, opgewekt gelaat, méédoende met de anderen, niet het uitschreeuwende van moreele pijn! - En toch, is het mogelijk, en, hoe ouder je wordt, hoe meer je je gestaald en gehard voelt! Ja-zeker, je verontwaardiging zwijgt niet, en je ergernis blijft, (ik geloof, en ik hoop, dat die gevoelens bij mij nooit zullen veranderen, dat onrechtvaardigheid en gemeenheid mij stééds zullen vervullen met afkeer en met toorn). Maar er door de typhus krijgen!? - Ik herhaal, ware ik vijf en twintig, ik zou mijzelve misschien zoo iets wijs-maken, nu echter vrees ik, dat Uw vleiende veronderstelling te gewaagd is. Ik deed die typhus op in Napels of Rome; hoe weet ik niet, maar het is zeker, dat mijn gestel niet zóó teerbesnaard is als gij veronderstelt, want de aanval was zóó heftig, dat de doktoren mij geheel en al hadden opgegeven, zoodat ik wel het tegendeel van teerbesnaard moet zijn, dat ik er toch nog bovenop kwam. Ja, zelfs den twijfel of het wel typhus is geweest, en niet een of àndere méér romantische koorts, kan ik mij-zelf niet gunnen, omdat het bloed te Bern is onderzocht, in het bact: instituut aldaar, en het telegram, dat zoowel de typhus als het aantal gevonden bacillen constateerde, door den dokter, in een soort triomf over zijn daardoor onwederlegbaar-bewezen kennis, aan mij-zelve en mijn vriendin terstond werd vertoond. - Het spijt mij, dat ik U alle illusies moet ontnemen, maar gij ziet het, ik ben maar héél prozaisch ziek geweest. En het eenige wat ik er uit heb behouden, een ernstige hart-aandoening, zou ook al weer op mijn vijf en twintigste jaar nog voor ‘interessant’ kunnen doorgaan, maar geeft nu een
welkome gelegenheid tot spot en dubbelzinnigheden! Want, wat is geschikter tot belachelijk maken, dan een oude-juffrouw, en een hart dat niet in orde is! Ik ben daarom zelve zoo vriendelijk H.H. humoristen in Amsterdammer, De Ware Jacob, enz, enz, op deze gunstige gelegenheid attent te maken. Héél geestig en héél vindingrijk zijn Hollandsche humoristen nu eenmaal niet, zoodat wèl noodig is hen nu en dan een handje te helpen. -
P.R. (Witte de With-straat). - Ik heb Uw brief van 27 Mei, over dat door den heer Servaas van Rooyen ingezonden Speenhof-versje, hier vóór mij liggen, en zou hem, wat mij persoonlijk betreft, met àlle genoegen als ‘ingezonden’ willen plaatsen, indien gij U niet over den heer S.v.R. op zulk een smadelijke wijze uitliet, dat ik om die reden de opname weiger. Indien Uw opvatting van Speenhoff's bedoeling de ware is, dan hebt gij gelijk met Uw protest, en óók met Uw vooronderstelling, dat ik alsdan zijn ware bedoeling niet begreep, toen ik het versje opnam. - Alleen de auteur-zelf kan dat uitmaken. - In dergelijke gevallen namelijk komt het er op aan, wie de lezer is, en hoe hij of zij leest en opvat, wat dikwijls geheel anders is bedoeld en gevoeld door de(n) auteur. Zelve heb ik zulke gemeene, onreine, van een verdorven gemoed getuigende oordeelvellingen (gunstige) gelezen over mijn eigen Het Eene Noodige en De Liefde in de Vrouwenquestie dat ik daarbij als het ware vóór mij zag de smakkende, wellustige mannenoogen en mannenlippen van de auteurs, wier gunstige meening over mij in mijn ooren klonk als een beleediging; zoodat ik altijd waardeer in Frans Netscher, dat hij indertijd in de Hollandsche Revue den spijker op den kop sloeg over mijn wáre bedoeling, die hij zeer goed had gevoeld zonder mij te kennen. - Hiermede wil ik geenzins iets onaangenaams aan Uw adres zeggen, want ik stel mij geen partij in dezen, en heb reeds vroeger gezegd, dat ik-ook sommige coupletten alles behalve smaakvol vind. - Mijn opmerking is algemeen bedoeld.
Lotos. - Hoe het met mij is? Zie hierboven corr: aan J.S. en H.Z.E.S - Om mijn gezondheid mag ik niet den vochtigen winter in Holland zijn, maar moest in het Zuiden blijven. En aan die hart-aandoening is niets te veranderen meer; al vóór ik die typhus kreeg, was het niet in orde daarmee, en het schijnt, dat de ziekte juist dáárop zijn hoofd-aanval heeft gericht. Intusschen kan ik verder niet dankbaar genoeg zijn er zoo te zijn afgekomen, want mijn longen waren óók aangedaan, en er bestond dus alle kans, dat ik min of meer sukkelend zou blijven, wat gelukkig niet het geval is, want ik voel me nu weer gansch en al sterk en gezond. - Vraag s.v.p. den uitgever naar Ilse, want hij kan voor U nazien of het reeds is vertaald. Zoo niet, dan wil ik het wel aannemen, mits het niet te lang is - Mijn correspondentie over het Spiritisme zal U dan wèl ‘bekoren’, denk ik, als de gedichtjes van D. te P. U ‘ergerden’ - Dank voor Uw sympathie met De Triomf van het Moederschap. Ik heb véél bewijzen van instemming ontvangen met die artikelen. - Wat dat ingez. stukje in de Amsterdammer aangaat, in No. 51 van de Holl: Lelie schrijft de waarnemende redacteur (tijdens mijn ongesteldheid) het volgende in de correspondentie-rubriek:
Een wekelijksch lezer [postm. Rotterdam; enveloppe met adres der firma P.N. Sombeek & Zoon, Zaandam] - Een anonieme brief verlaagt en vernedert den schrijver. - Anonieme briefschrijvers zijn geestelijke sluipmoordenaars. - Slechts verachting treft zulke karakterloozen - Hij, die met modder werpt, uit een verborgen hoek, bevuilt in erge mate eigen handen, en maakt ze stinkend. - Het platte spreekwoord: schurftige schapen blaten het meest is treffend door naakte waarheid.
Wanneer men dit in verband brengt met het door U bedoelde stukje, insgelijks uit Rotterdam, tegen denzelfden heer Servaas van Rooyen gericht in de Amsterdammer, naar aanleiding van diens stukje in den Nieuwen jaargang No. 1 van de Holl: Lelie, dan geeft dit feit te denken nietwaar? - Voor elk verstandig mensch is hel duidelijk, dat de bedoelde aanval er eene is, ingeblazen door een of andere persoonlijke vijandschap, want de heer Servaas van Rooyen had zijn stukje geschreven en ter drukkerij gezonden lang vóór hij wist, dat ik, met den aanvang van den nieuwen jaargang, de redactie weer kon overnemen; dientengevolge was het bedoelde éérste nommer reeds in elkaar gezet, geheel en al zonder mijn bijdragen ervoor, die oorspronkelijk eerst in nommer 2 en 3 zouden verschijnen, maar op het laatste oogenblik door den uitgever in No. 1 werden ingelascht.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
Sluiting red: ged: