Het bezoek van den Kroonprins van Djoeja aan de suikerfabriek P.
Men hoorde van niets anders dan van het bezoek van den Kroonprins aan de verschillende fabrieken en Z. Ex's tocht naar het Zuiderstrand.
In een gezellig kringetje zittend van eenige goede kennissen, die het er ook al over hadden, zei ik op eens, half in gedachten, ‘daar moest ìk eens bij kunnen zijn, dat zou iets voor mij wezen.’
‘Wil je?’ zei mijn vriendin, wier man ook de eer zou genieten van een bezoek van Z.H.
Hij zelf lag ziek in de stad.
‘Nu wat graag, ik geloof dat ik het erg interressant zou vinden,’ zei ik verrukt, ‘mag het, kan het?’
‘Ja zeker, je zoudt er mij een pleizier mee doen, want dan kan je Corrie meteen helpen.’ Corrie was de dame, die 't huishouden deed. Meteen werd nu afgesproken, hoe laat wij zouden vertrekken en wat er alzoo gedaan moest worden.
Ik vond het idee prachtig! Een Kroonprins te mogen ontvangen, lieve hemel dat gebeurt ook niet alle dagen en wat een drukte maken ze er in Europa niet van als daar zoo'n Japansche prins komt, ik voelde me dus op mijn manier ook gewichtig.
Den volgenden morgen stond ik al heel vroeg gepakt en gezakt klaar om mee te gaan en na een ritje van negentien paal waren wij waar we wezen moesten...
Fluks lieten we alles schoon maken, alle hens togen aan het werk, er werd geschrobd, gedweild, geboend en gewit en dank zij dit alles was weldra de binnengalerij in een troonzaal herschapen.
Bij het plaatsen van de zetels hielp een oudgediende, iemand nl. die meer zulke grappen meegemaakt had, een oud ingezetene van de Stad Djoeja, volkomen op de hoogte van hetgeen er al zoo noodig was en wat hoorde tot de ontvangst van zoo'n hoogen gast.
Voor aan den ingang waren inlanders bezig met het oprichten van een eerepoort van bamboe vlechtwerk met groen behangen.
Koelies liepen af en aan, zij droegen stoelen en tafels, matten en dranken naar het Zuiderstrand, alwaar ook alles keurig in orde moet zijn voor de ontvangst van den Kroonprins.
Toen ik 's avonds in me'n mandje kroop en me'n moede ledematen uitstrekte, voelde ik wel dat ik zou slapen als doornroosje...
* * *
Het was een heerlijke morgen, lekker koel, en vlug ging ik den trein in om bloemen te plukken, waarmee ik vazen, vaasjes en manden vulde, terwijl Corrie achter inspectie hield. Hier stonden op lange tafels groote bladen met theekopjes en met glazen, in 't midden troonden groote kannen met koffie.
Onder de tafels stonden kisten vol met limonade en ajerblanda - bier - jenever en champagne.
Ik schudde mijn eerwaardig hoofd, niet begrijpend, waar dat alles blijven moest, maar ik had er toen ook geen flauw vermoeden van wie er alzoo komen zouden.
Er kwamen o.a. soldaatjes - ‘muziekanten van het Bataljon, dus moest er wel een goede voorraad wezen, die lusten wat, zoo dacht ik.
De banketbakker uit de stad was er ook en zorgde voor het noodige, ik zag stapels koekjes en saucysbroodjes in trommels, maar hemel, dat is waar ook, ik zou de tafel versieren en ik liep nota bene als een nieuwsgierig klein kind overal rond.
Een aanmaning van Corrie klonk dan ook weldra door de achtergallerij.
‘Zeg juffertje, zou je eens aan de tafel denken!’
‘Ja, ja, dadelijk kind!’ antwoordde ik heel ootmoedig, beschaamd dat ik het arme kind zoo zag sjouwen, terwijl ik kistjes sigaren stond te tellen.
Baboe kwam aandragen met een blad vol bloemen en weldra slingerde ik met bevalligen zwier ranken clematis over de tafel heen op fijn asperagusgroen.
Juist toen ik den laatsten slinger wilde neerleggen, klonk een ‘Wien Neerland's...’ en van blijdschap maakte ik een sprong, zoo, dat het heele zaakje bijna uit elkaar vloog.
‘Groote Goden, Cor, help!
Maar Corrie kon niet helpen, ze liep met een groot blad vol kopjes.
Wat doe je ook zoo dol te wezen!’
Ik trok zeker een erg ongelukkig gezicht, want opeens barstte ze 't in lachen uit.
Maar ik holde haastig naar voren langs de zijgalerij en keek om het hoekje, nog juist bijtijds om ze de poort te zien binnenrijden.
Voorrijders met breede oranje-sjerpen, kwamen het eerst het erf op en toen kwam