Voor 't behoud der moederlijkheid.
‘Ihr sprecht davon, dasz es schade sei, wenn man nur die Haus-arbeiten tut, die jede geistlose Magd auch tun kann. - Ja, aber bei den Hausarbeiten, gerade bei den ganz bescheidenen, kann der Geist in die Tiefe lauschen, wo das Leben ist. Bei solchem geistigem Beruf, wie leicht sieht auch die Mutter immer nur nach auszen, wie die meisten Menschen tun. Ihr auch, ihr auch!...’
(Gertrud Prellwitz)
Vele feministen ijveren er voor, dat de gehuwde vrouwen een beroep moeten hebben, omdat zij daardoor het inkomen van hun man kunnen vergrooten. Menig man toch heeft te weinig inkomsten om te kunnen trouwen, indien de vrouw niet werkt evengoed als hij tot vermeerdering dier verdiensten. Het opvatten van een zelfstandig beroep, naast dat van den man, zou het aantal huwelijken ook grooter maken. Dat de waarneming van het huishouden als zulk een beroep mag worden beschouwd, erkennen die feministen wel. Er zijn voorbeelden genoeg nog van gehuwde vrouwen, die door zelf werken thuis en door groote kundigheid in de huishouding evenveel met een klein inkomen kunnen doen, als vele andere vrouwen met een groot. En zoo werken zij inderdaad mede tot ‘vermeerdering’ der inkomsten van hun man. - Maar, zeggen zij verder, de waarneming van het huishouden is slechts geschikt voor domme vrouwen, zonder geestelijke gaven! De met verstand bedeelden mogen hun krachten aan zulk minderwaardig werk niet verspillen! Neen, dezen moeten een geestelijk beroep kiezen, een dat hersenarbeid vereischt, hoe meer hoe beter. Dit soort werk slechts is hunner waardig! Maar zulk ‘geestdoodend’ werk te doen als huishoudelijken arbeid, ‘des Mannes Wirtschafterin’ te zijn, neen, dàt mag niet, dàt is beneden hun waardigheid!...
O, gij, moderne vrouwen, die dit laatste ons allen zoekt op te dringen, hoezeer bewijst ge dat ge het echte, ware leven niet kent! Hoe toont gij, dat u diepe menschenkennis ontbreekt, en dat ge maar steeds naar de dingen buiten u ziet, zonder van het eigenlijke leven iets te weten! ‘Geestdoodend’ noemt gij het huishoudelijk werk der vrouw; ‘des Mannes Wirtschafterin’ vindt gij de rol der echtgenoote? Maar hoe komt gij aan zulk een denkbeeld, dat toch niet anders kan voortkomen dan uit een verkeerde opvatting van de roeping der gehuwde vrouw? O neen, die is heel wat hooger en uitgebreider en moeilijker dan gij u die denkt. We hebben slechts te gaan in gezinnen waar de vrouw alles is; daar rond te zien en op te merken, ‘met de ziel’; en het tegendeel van uw bewering springt duidelijk in het oog. Die vrouw is daar heel wat méer dan een domme machine, die van den morgen tot den avond slechts huishoudelijk werk doet, koud, haastig het een na het ander, zonder geestdrift, zonder gevoel. Rrrrt, rrrrt, rrrrt, altijd maar rusteloos en gedachteloos door. Ik zeide reeds in mijn vorig stuk, hoe uitgebreid en zwaar de taak der moeder is, die véél verder moet worden, uitgestrekt dan het lichamelijke gedeelte, der kinderopvoeding. Vergt het huishouden niet veel geestesinspanning, des te meer komt dit den kinderen ten goede. Want onder de handenarbeid door kan de geest afdalen in de diepten van ons innerlijk, waar het leven is. Hij kan dan luisteren wat daar omgaat, hij kan leeren begrijpen wat daar woelt. Zoo komt de vrouw tot zelfkennis, en tot het doordringen in den diepen zin van het leven. Dit is toch noodig om ook geestelijk een goede moeder te zijn.
Maar, in zekere mate is ook voor huishoudelijk werk verstand noodig. Er zijn dingen, die niet gedachteloos kunnen gedaan worden willen ze gedaan zijn zooals het behoort. En o, denkt gij niet, moderne vrouwen, dat het werk er bij wint, als de vrouw het doet met haar verstand en zij er haar gedachten geheel aan geeft? Een machine, ja, die heeft aan niets te denken, die bekommert zich niet om personen waarvoor zij het werk doet, die geeft ook niets om liefderijke bedoelingen! Hebt ge dan nooit gemerkt het verschil tusschen gezinnen en huizen, waar de vrouw haar heele wezen geeft aan gezin en huishouden; en dat, waar zij een onverschillige machine is, die koud alles afdoet dat nóodig is gedaan te worden, wat het materieele slechts betreft? In het eerste geval ziet er alles zoo warm en vol en zonnig uit; men voelt een bedoeling in alles, men ziet dat er een verstandige, liefderijke vrouw is bezig geweest. Maar in 't tweede niets dan koudheid; er is een gemis van dat ik-weet-niet-wat uit het eerste. Doch niemand merkt dat op, die zelf ‘die ziel’, dat innerlijke van al die dingen niet ként. En gij, die maar steeds als een machine door het leven zijt gegaan, die uw eigen innerlijk niet eens kent, neen, voor u bestaat niet dat zekere bezielde iets, dat de gehuwde vrouw in al