De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdII.Ik heb er prijs op gesteld mijn standpunt in zake het moederschap nog eens uitvoerig uitéén te zetten, opdat niemand mij van partijdigheid door mijn ongehuwd-zijn zal kunnen verdenken, wanneer ik tegen de rol, die Johan Schmidt der vrouw toekent op zedelijk gebied, protesteer met al de overtuiging van mijn eigen vrouw-gevoel! Want, zeker, de éénige mooie bladzijde, die ik tegenkwam in zijn boek, ik onderschrijf haar ten volle: ‘Denk je dan, dat wij vrouwen geen gevoel hebben? Dat wij slachtoffers zijn alleen. Wij hebben evengoed onze menschelijke hartstochten, en ik vind het onzedelijk van verleiden te spreken, als de vrouw, en dat is ze, bewust van de gevolgen is. - Dat de meeste vrouwen voor verleiden willen doorgaan, en doen alsof ze aan 't kind part noch deel hebben, bewijst alleen hoe weinig besef de meesten hebben, hoe dom ze zijn voor slachtoffertje te willen fungeeren. Wel, wel, wat zijn de vrouwen en meisjes die kinderen hebben martelaressen! Elke vrouw die zich onschuldig voordoet liegt, liegt met opzet.’ Maar, juist omdat er waarheid is in die bladzijde, welke Johan Schmidt in den mond legt aan een domineesvrouw, die al vóór haar huwelijk lééfde met haar man, juist daarom is zijn heele betoog zelf gebouwd op onwaarheid, op een gansch en al scheeve voorstelling van de èchte liefde-vrouw, die volstrekt niet - | |
[pagina 178]
| |
zooals Johan Schmidt beweert - gelijk staat aan den man in geslachtsbehoeften en geslachtsdrift, maar die zich eerst dan gééft, loyaal en met hartstocht volkomen geeft, als zij lief-heeft! En zeker, er zijn mogelijkheden, toestanden denkbaar, waarin die liefde wordt gesteld op een te harde proef, waarin de moraal het aflegt tegen de begeerte naar vereeniging hoe dan ook, en waarin dientengevolge de vrouw zelve vertreden durft de wetten der maatschappij, in een willen tot elken prijs bevredigen haar verlangen naar den geliefde, van wien zij weet dat hij haar, om de een of andere reden, nooit openlijk zal kunnen toebehooren, rechtmatig, en voor de wet! Ik zelve heb mij in Gelukswegen zulk een geval gedacht; en ik heb betuigd in menig pleidooi voor het lot der ongehuwde moeder onder, b.v. door een ‘meneer’ bekoorde dienstmeisjes, en dergelijke door de maatschappijzelve op onzedelijkheid aangewezen vrouwen, dat er een hartstocht, een éérlijke liefde kan zijn, die zich geeft buiten het huwelijk om, bezwijkend voor den drang der omstandigheden, en die de vrouw, welke er aan toegaf, niet verláágt maar misschien hóóger doet staan, dan menige ‘in eer en deugd getrouwde’, bij wier ‘wettige’ daad slechts berekening en voordeel-bejag in het spel is geweest en allerminst liefde. Daarom, indien Johan Schmidt in zijn roman zulk een ‘val’ had genomen tot onderwerp van behandeling, ik zou mij kunnen vereenigen met zijn voorstelling van feiten, die helaas maken ‘de triomf van het moederschap’ tot een vloek voor die ongelukkige, welke, liever dan hare ‘schande’ stilletjes te laten wegmaken volgens de Parijsche methode, in plaats daarvan moedig haar kind erkent voor de wereld, en groot brengt in dubbele moeder-liefde, waar het die van den onbekenden vader moet missen. Er is een bittere wáárheid in het fiere woord, dat, volgens Marie Colombier, gesproken moet zijn door Sarah Bernhard, ter gelegenheid van hare eerste tournee door Amerika, toen de preutsche Engelsche pers haar aanviel om haar onecht kind. ‘Zeker, het is ook heel onfatsoenlijk van mij, dat ik dit kind openlijk mijn eigen naam heb gegeven. Het zou ongetwijfeld veel fatsoenlijker zijn geweest, indien ik het bijtijds door een handige sagefemme had laten verdwijnen. Helaas, ik ben nu eenmaal zóó “bijzonder”, dat ik liever mijn eigen kind openlijk grootbreng, dan het heimelijk te doen vermoorden uit eigenbelang.’ Maar Johan Schmidt heeft de questie gansch en al onzuiver gesteld, toen hij zijn domineesvrouw zonder eenige reden hoegenaamd liet zondigen tegen de maatschappelijke wet, die verbiedt den omgang vóór het huwelijk! Al wat zij zelve daaromtrent zegt is onwaar gevoeld; van een man-standpunt, die niet voelt, noch begrijpt de vrouw, en die om diezelfde reden strijdt tegen windmolens! Immers, al de narigheden, welke volgens Johan Schmidt volgen uit het te vroeg geboren worden, na vijf maanden al, van het vóór het huwelijk verwekte kindje, dominee en zijn vrouw hebben die aan zichzelf te wijten, en géénzins aan de wreedheid of onrechtvaardigheid van bestaande toestanden! Ik laat in het midden in hoeverre die narigheden niet nog opzettelijk overdreven zijn, om de ellende zwart te maken! Want b.v., ik voor mij geloof geenzins, dat het classicaal bestuur, bij de toegevendheid heden ten dage gebruikelijk, een predikant zal schorsen, alléén omdat zijn kind eerder ter wereld kwam dan met de moraal is overeen te brengen. En nog veel minder geloof ik, dat alle vrienden van zulk een dominee hem maar dadelijk zullen afsnijden, beleedigende brieven zullen schrijven, alléén om die ééne, immers terstond weer goedgemaakte fout in zijn leven! Dat de dorpelingen er onder elkaar over giechelen, en zich te goede doen op eigen braafheid, en tegen elkaar gaan uitspelen hun meerdere of mindere waarde van ‘griffermeerd’ tegenover ‘hervormd’, dat is juister van de werkelijkheid afgezien, en, had de schrijver deze scènes gelieven te vertellen in gewoon en leesbaar Hollandsch, in plaats van in een achterbuurt-taaltje, dat alleen te verstaan is voor de dáár geborenen, waartoe ik, wat mij betreft, nu eenmaal niet de eer heb te behooren, ik zou zeker mij verheugen over het talent van voorstellen, dat uit dit gedeelte van het boek blijkt. Ongelukkig echter geeft zoowel die voortdurende inlassching van geloofs-opvattingen tusschen de gemeenteleden-zelf, als de met bijbelteksten doorspekte discussie tusschen dominee en zijn vrouw, den indruk dat Johan Schmidt het door hem geschilderde geval nog onzuiverder maakt, door het te bekijken uit een oogpunt van bijzondere orthodoxie, en niet van een algemeen menschelijk standpunt. Dominee wordt voortdurend gekweld door zéér orthodoxe gewetenswroegingen over | |
[pagina 179]
| |
het gebeurde, en zijn vrouw zelve, - ondanks hare zeer vrije theorieën, - redeneert tegelijkertijd op een hóógst bijbelvaste, beslist orthodoxe wijze! Dat de ‘triomf van het moederschap’ aldus gecompromitteerd wordt, ligt dientengevolge al weder geenzins aan onrechtvaardige ideeën of bekrompen opvattingen over fatsoen, maar alléén aan het zeer bekrompen orthodox redeneeren van den dominee en zijn vrouw, die zichzelf gelieven te kwellen met spitsvondige verwijten. Overigens, het is waarschijnlijk eigen onbekendheid met het christelijk-orthodoxe bijbelgeloof, dat Johan Schmidt van dit echtpaar méér caricaturen doet maken, dan wezenlijke geloovige christenen! En, wat de bewuste schorsing betreft, zelfs aangenomen dat een classicaal bestuur de zaak zóó streng zou opvatten, dan nog meen ik, ziende op de werkelijkheid, dat de heeren dergelijke afdwalingen veel liever ‘broederlijk’ met den mantel der liefde dekken, dan er onnoodige publiciteit aan te geven door schorsingen. Ik herinner b.v. alleen maar aan het eenige jaren geleden voorgevallen ergerlijk-onzedelijk misdrijf tegen minderjarige catechesanten, door een Haagsch predikant begaan. Reeds terwijl de justitie de afdoende bewijzen van zijn schuld in handen had, vergaderden de predikanten en de kerkeraad nog ten huize van een invloedrijk lid daarvan, in de hoop het zaakje te kunnen doen doodbloeden, door een zich, na afloop van de bijeenkomst, openlijk op straat vertoonen met hun ‘lieven broeder’, die, volgens hen, alles aan hen had opgehelderd op bevredigende wijze! Tijdens die wandelingzelve, nauwelijks eenige stappen van het huis verwijderd, moest echter de lieve broeder in questie den agent volgen, die hem met het bevel van zijn inhechtenisneming stond op te wachten. En, ondervraagd door hunne gemeenteleden wáárom zij zulk een onwaardige comedie hadden willen opvoeren, van ‘alles opgehelderd weten’, terwijl daarentegen de schuld onmiskenbaar vaststond, (gelijk immers weldra uit verhoor, bekentenis, en vonnis tot gevangenis-straf afdoende bleek,) verklaarden deze predikanten, allen orthodox van richting, dat zij gemeend hadden de eer van de kerk te moeten rèdden door publiek schandaal te vermijden! Op grond van zulke feiten mag men dus wel aannemen, dat Johan Schmidt zijn dominee voor geheel verdichte moeilijkheden plaatst, waar hij zijn betrekking hem maar dadelijk laat verliezen, alléén om die ééne, door het later huwelijk volkomen weer uitgewischte dwaling, die niet eenmaal is een vergrijp tegen de zeden, alleen een tegen de maatschappelijke wet! Maar deze fout, die meer bepaaldelijk geldt de samenstelling van het verhaal, hindert mij minder, dan de fout die hij begaat aan de vrouw als zoodanig, waar hij van haar maakt een geslachts-bevrediging-zoekend wijfjes-dier, niets anders en niets hoogers! Tot dat doel is er een ongehuwde moeder uit het volk ingelascht, die op de meest weerzinwekkende wijze schimpt over en tegen haar onwettig geboren kind, terwijl een andere, tot dezelfde klasse behoorende vrouw niet beter weet te doen, dan haar heil zoeken bij een zoogenaamde ‘engelen-maakster’, omdat zij óók, ondanks alle voornemens zich zelve uit eigenbelang onbesmet te houden, bij de eerste de beste gelegenheid voor de verleiding van haar vrijer bezwijkt. Op die wijze belichamen alle in dezen roman optredende vrouwen de m.i. voor ons geslacht beleedigende theorie van de dominees-vrouw: ‘'n Man zoekt bevrediging en de vrouw in questie doet hetzelfde.’ Deze bewering is leugen, berust op onwaarheid! De vrouw is zinnelijk, zoo goed als de man! Ik geef het volkomen toe; een vrouw zonder zinnen, zonder geslachtsdrift, ware een onding! Maar zij is anders dan hij! Zij zoekt niet naar bevrediging bij den eersten den besten, zonder méér. Zeker, er zijn er die dat wèl doen, en ik erken volkomen dat ik, ook onder mijn eigen standgenooten, wel ‘dames’ ken, van wie ik overtuigd ben, dat alleen de onmogelijkheid van een verleiding, dóór hare maatschappelijke omstandigheden, de schutsengel is harer kuischheid, en dat zij, eenmaal onafhankelijk, vrij een eigen weg te gaan, vallen zouden in handen van elken man, die haar nam, zij het ook voor één uur slechts; geprikkeld door overmatige geslachts-behoefte, waarvan zij zelve zich niet bewust zijn misschien. Maar dezulken zijn en blijven hysterische uitzonderingen, droevige producten wellicht van overbeschaving en gedwongen onthouding, omdat geen man haar ten huwelijk vraagt in deze in dit opzicht bijzondere dagen, waarin de huwelijken, juist onder de hoogere klassen, steeds afnemen. Wij hebben echter niet te rekenen met de uitzonderingen, maar met de meerderheid. En de normale méérderheid, in elken stand, is niet het wijfjes-dier zonder méér, zij is | |
[pagina 180]
| |
de vrouw dìe een eigen-waarde bezit en een ingeboren reinheid, welke haar belet zich zoo maar enkel-zinnelijk, zonder geestelijke liefde, te werpen in de armen van den eersten den besten man, die haar wil nemen. Wat den aankomenden jongen doet hunkeren naar het dienstmeisje zijner ouders, wat de jonge man drijft, ondanks lichamelijke gevaren voor zijn gezondheid, met een onweerstaanbare behoefte, in de armen van publieke vrouwen en in de vuilheid der bordeelen, die volmaakt-zinnelijke begéérte kent noch het meisje, noch de vrouw, als zij normaal is aangelegd. Waren zij zóó als Johan Schmidt haar schildert, ‘de triomf van het moederschap’ zou niets anders zijn dan de triomf van de onzedelijkheid! En dat is zij niet!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|