Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus met verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
P.L. - In antwoord op Uw lang epistel, dat ik met veel belangstelling las, wil ik in de eerste plaats het zakelijke erin afdoen en, na U gerust te hebben gesteld dat ik inderdaad noch schrift noch vlekken in Uw brief kwalijk neem, de drie vragen beantwoorden van den heer S.:
1ste. Ik kan hem het bewuste artikel niet spoedig beloven, tenzij hij daaronder verstaat binnen een week of zes à acht. Want ik ben hier voor verder herstel van mijn gezondheid, en moet dus zooveel mogelijk profiteeren van buiten- en berglucht. Van daar dat ik het niet dringende werk laat rusten totdat de zomer voorbij is. - Daarna echter zal ik mij gáárne aan die taak zetten.
2de. Het bewuste boek is reeds lang besproken in het Soer: Handelsblad. Ik heb die exemplaren waarin de beide artikels naar aanleiding daarvan zijn opgenomen reeds lang hier, en ben voornemens het grootste gedeelte ervan te plaatsen in de Lelie, omdat het onderwerp juist in dat blad op zijn plaats is. - De redactie van het Soer: Handelsblad zendt de exemplaren, waarin de boekbesprekingen voorkomen, aan den uitgever. Ik heb dus daarmede niet te maken.
3de. De bewuste copie heb ik ontvangen. -
Wat ten slotte Uw eigen vriendelijke uitnoodiging aangaat, als ik weer terug ben in Holland, dan zal ik gaarne daaraan denken, ofschoon ik U moet waarschuwen, dat ik een hokvast persoon ben, wanneer ik mij in ons eigen huis heb ingericht, en niet, zooals nu, uitteraard een eenigzins zwervend leven leid. -
Nu verder over het andere in Uw brief. Dat ik daarover kort ben, zal U reeds daarom niet verwonderen omdat zoo iets zich niet geheel en al in een openbare corr: als deze laat behandelen, vooral niet wat betreft het gedurende mijn typhus voorgevallene in dat opzicht. (U zult, hoop ik, begrijpen wat ik bedoel.) - 't Geen U over dat vertaalwerk schrijft, ik bedoel vooral dáár waar U cijfers aanhaalt, zou ik heel gaarne ter voorlichting van de zeer velen, die mij in dat opzicht om raad vragen, willen overnemen; maar ik geef U liever in overweging die questie, waarvan U door eigen ondervinding zoo goed op de hoogte zijt, te behandelen in een hoofd-artikel dat ik dan gaarne zal plaatsen. - Dat er te veel wordt vertaald, en op een houterige en slechte wijze, ben ik volkomen met U eens, zooals ik het immers ook weleens uiteenzette in de Lelie, maar aan wien de schuld? Aan publiek dat zulk slecht werk toch leest en er geld voor uitgeeft, en aan de uitgevers die, omdat zij slecht betalen, zulke prul-krachten liever protégeeren dan de enkele goede uitzonderingen, maar die ook duurder zijn. Hetzelfde geldt natuurlijk evenzeer van oorspronkelijk werk. Hoevele ‘mooie’ en ‘degelijke’ uitgaven van tijdschriften, weekbladen, enz., gaan niet telkens te gronde omdat de kosten niet in de verste verte worden gedekt door de inkomsten.
Daarentegen blijft publiek dikwijls voor minder ‘mooie’ en minder ‘degelijke’ uitgaven sympathie behouden, wanneer die niet veel geld uit hun zak kloppen, en zoo is de uitgever dan zijnerzijds wel genoodzaakt enkele onbeteekenende krachten te verbinden aan zijn blad, dat hij ten slotte niet uitgeeft om er de literatuur door te dienen, maar om zijn eigen kas te spekken. De enkele uitgevers die met zulke literatuur-neigingen beginnen, eindigen altijd met over den kop te gaan, zoodat ik mijnerzijds heel goed kan begrijpen het standpunt van de eerste categorie; die welke er alleen een handelszaak in ziet - Voor het overige geloof ik dat niet het proza- of poëzie-gedeelte van een tijdschrift, hoe degelijk of ondegelijk het ook zijn moge, ten slotte voor publiek de aantrekkelijkheid ervan bepaalt, maar veel meer de vele illustraties. En in dat opzicht spreekt het van zelf, dat geen enkel hollandsch uitgever kan concurreeren met het buitenland. Want daarvoor is zijn abonné-aantal te gering tegenover de reusachtige onkosten. -
Een onderwerp, waarover ik óók wel gaarne eens een artikel van U zou willen ontvangen, is die dame-dienstbodenquestie, want in dat opzicht denk ik zeer anders dan gij. Wel ben ik 't met U eens, dat een goede (daaronder versta ik bekwame) dienstbode het in onze dagen veel, veel prettiger heeft, dan eene om den broode strijdende dame, die, omdat zij dit is, haar toevlucht moet nemen tot allerlei vakken waarvan de markt is overvoerd, zoodat zij dientengevolge niet in staat is meer dan een heel karig honorarium te persen uit een dikwijls van den vroegen morgen tot den laten avond met lessen bezet bestaan van onderwijzeres of muziek-juffrouw, of iets van dien aard, om nog niet eens te spreken van de doctoressen en advocaten zonder praktijk, of van de juffrouwen van gezelschap, hulpen in de huishouding, en andere vaag-omschreven betrekkingen in dien geest. -
En ook dat de hedendaagsche nette kleine burgerstand, waaruit vroeger de dienstboden zich recruteerden, thans daarvan niet meer wil weten, en de dochters opleidt voor een naai-atelier of een ander soort winkel (waardoor zij in negen van tien gevallen in grootere steden op den slechten weg raken) is even wáár als bejammerenswaardig. Maar de conclusie waartoe gij komt, dat een dame-dienstbode het om die reden zoo goed en zoo gemakkelijk zou hebben, als zij maar kon besluiten in dien stand neder te dalen, die conclusie kan ik niet van U overnemen.
Want ten eerste, en dit is reeds op zichzelf afdoende, bezit een vrouw uit de hoogere klassen bijna nimmer die lichamelijke gezondheid van allerlei hard en ruw werk te verrichten waarover eene uit den werkenden stand beschikt. Ik beschouw dit als een gevolg van de erfelijkheid, waardoor een kind uit een lange reeks van met het hoofd, of in 't geheel niet-arbeidende voorvaderen geboren, lichamelijk minder veel kan verdragen, dan eene die behoort tot de arbeiders-klasse van ouder tot ouder. Een sterk bewijs