Estella trouwt in het laatste hoofdstuk niet met Némorin, en Bartholo tracht tevergeefs Rosine te beschermen tegen de belagingen van een Lindor.
‘En toch is het een roman. De roman van de Vrouw, geschreven naar de kronieken en legenden. Het is de geschiedenis van haar achtereenvolgende grootheid en verval; die van den geheimzinnigen invloed, die zij ten allen tijde op de zeden heeft uitgeoefend.’
Hij laat aan ons oog voorbijgaan de courtisanes van vroeger: Aspasia, Lais, Phryné bij de Amoureuses, Sappho, en Théodora tot aan de Emancipatrices. Ik neem de classificatie door den schrijver gegeven, Héloise, Alix de Montmorency, Bertrade de Monfort tot de Educatrices, waaronder Ninon de Lenclos de voornaamste was, tot de Précieuses Julie d'Angennes, Madeleine de Scudery, Charlotte de Montmorency de Empoisonneuses en de Démoniaques even aanstippend, komt Maurice Lefèvre bij Mme de Pompadour en Mme Dubarry en hier eindigt het eerste gedeelte van zijn werk.
Het tweede deel bevat: Les femmes de la Révolution, Les femmes de la Terreur.
Mmes de Genlis, Helvétuss, de Sabran, de Condorcet, Julie Talma, Sophie Arnoult Charlotte Corday, Olympe de Gouges, Théroigne de Mericourt en zoo brengt hij ons aan de vrouwen van het Directoire en het Keizerrijk. Mmes de Staël, Tallien, Hainguertot, de Montesson, Hamelin, Visconti... Marie-Louise... en eindelijk wat het Romantisme betreft, voert de schoone Recamier ons naar het levendige en zeer belangrijke schilderij uit het tijdstip van 1830 (waarvoor men tegenwoordig de schouders ophaalt) maar dat naar mij dunkt toch wel tegen die van onzen tijd opweegt. Men oordeele:
‘Welke sterren! Chateaubriand leeft nog, Lamartine is in het tijdperk van zijn grootste roem, Musset is twintig jaar, Victor Hugo dertig, Ingres en Delacroix bestrijden elkaar met meesterwerken, Couture, Théodore Rousseau, Corot, Deveria, Decamp, Ary Scheffer, Isabey, Alfred de Dreux, Diaz, Gavarni, Grandville, Cham, Meissonnier, Jules Dupré, Bida, Jadin, Tony Johannot teekenen en schilderen, sommigen reeds beroemd, sommigen beroemd wordend, terwijl te midden van dien strijd Carle Vernet en zijn zoon Horace de heldenfeiten van hun tijd op het doek vereeuwigen. Van Meyerbeer is zooeven verschenen ‘Robert le Diable’, aan de ‘Hugenoten’ legt hij de laatste hand en van de ‘Prophète’ staan hem reeds de grove trekken voor den geest. De oude Beethoven heeft het publiek reeds in verrukking gebracht door zijn symphoniën en in de Mondscheinsonate zijn goddelijke ziel neergelegd. Adolph Adam, die de liefelijke bevalligheid van het ‘Chalet’ en ‘Si j'étais Roi’ met zich omdroeg, staat aan het begin van zijn roemvolle loopbaan, terwijl hij die vermaardheid van den goeden Grétry doet herleven door zijn ‘Richard Coeur de Lion’ te orchestreeren. Wagner begint reeds naam te maken en Halévy bereidt den weg voor den grooten Gounod, die juist het levenslicht heeft aanschouwd. Guillot, Thiers, Lamennais, Victor Cousin, Lacordaire doen het spreekgestoelte en de tribune daveren van hun welsprekendheid. Sainte-Beuve critiseert, Murger zingt, Dumas verhaalt, Eugène Sue schrijft, Scribe versnijdt zijn vruchtbare pennen. Nourrit, Duprez, Mme Stolz, Dorus Gras, Conti-Moreau, la Pasta, Frezzolini, le Talcon uiten gedachten van groote mannen, Garcia onderricht zijn dochters Malibran en Pauline hoe men het hoogste bereikt; de naam eens Talma is voor altijd gevestigd door zijn werk Rachel. Mlle George brengt in
herrinnering hoe Napoleon épris werd van Agrippine en Mlle Mars, redt het succes van Hernani.
En terwijl hij zoo voortgaat met het opsommen van zijn naamlijst, waarop wij met recht trotsch mogen zijn, haalt Maurice Lefèvre nog aan: Chopin, met zijn verheven ziel, Balsac, dat genie, George Sand, dat edele hart en nog vele anderen.... Alfred de Vigny, Théophile Gautier....
Ik laat het hierbij en het spijt mij voor mijn lezeressen, dat ik afscheid neem van het boek van Maurice Lefèvre. Doorweven met merkwaardige bijzonderheden en belangrijke feiten, waaronder veel, wat niet is uitgegeven, in vloeiende taal geschreven, zijn zijn redevoeringen gemaakt om door geletterde vrouwen gelezen te worden.
Dit werk bevat twaalf voordrachten, die de schrijver in een particuliere zaal hield voor een publiek, dat uitsluitend uit vrouwen bestond. Terwijl ik ze las, verwonderde ik me in het minst niet over het succes, dat ze hadden, over de belangstelling, die zij inboezemden, noch over de spijt van haar, die ze niet had kunnen bijwonen.
Ik spreek hier alleen van het werk, want iedereen weet hoe Maurice Lefèvre de kunst verstaat van in het publiek te spreken en