De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus met verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
C.G. (brief van 10 Febr:) - Van U ligt er nog deze vriendelijke brief ter beantwoording, terwijl ik intusschen uit uw laatste toezendingen verneem, dat gij geheel en al abonné zijt geworden. - Ik was door de ontvangst van dien brief van 10 Febr: bijzonder getroffen door Uw hartelijke raadgeving naar aanleiding mijner trionalvergiftiging in het Berliner Klinische Wochenschrift, dat ik U toezond met het verslag daarin van mijn behandeling. - Ja gij hebt wèl gelijk, dat het gevaar van zulke middelen groot is en men het best doet er zich verre van te houden. Ik heb het trional nooit genomen zonder voorschrift en zonder medeweten van mijn toenmaligen dokter, want op elk recept stond uitdrukkelijk geschreven, dat het niet mocht worden nabesteld zonder de toestemming van den medicus. In het goed vertrouwen daarop ben ik toen het slachtoffer geworden, en ik ben het van af dien tijd dan ook volkomen met U eens, dat men altijd aan gevaren bloot staat van dergelijken aard, en dus maar het wijste doet zich zooveel doenlijk buiten die middelen te houden, die dikwijls blijkbaar veel te weinig gekend worden door de doktoren-zelf. - Het verblijf in het buitenland, in een andere en drogere lucht dan de onze, heeft mij zooveel gezonder gemaakt, dat ik b.v. in het jaar dat ik in Amsterdam woonde nooit een dokter heb noodig gehad, maar, juist omdat ik tegelijkertijd constateerde daar op den duur niet tegen de lucht te kunnen, gaf ik die betrekking liever op dan er mijne gezondheid opnieuw bij in te schieten, en weinig vermoedde ik na den in volmaakte gezondheid doorgebrachten winter in Montreux, dat mij zoo kort na den ontvangst van uw brief zulk een ellende van ziekte en van niet te vermijden geneesmiddelen boven het hoofd hing, want ik heb bij deze gelegenheid ondervonden dat typhus een van de leelijkste ziekten is die bestaat, door de complicaties welke zich daarbij voordoen aan het hart enz. - Ik veronderstel dat het U niet aangenaam zou zijn indien ik op het verdere gedeelte van uw brief, waarin gij mij die intieme bijzonderheden vertelt, nader inging. Gij zult U echter wel herinneren wat gij mij hebt geschreven, en U dan ook wel kunnen voorstellen | |
[pagina 80]
| |
hoe levendig ik die stemming, die bij U en vooral bij Uw vrouw werd gewekt door dat alles, mij kan voorstellen. - Het gaat bijna altijd zoo in het leven met ‘liefde’ zoowel als met ‘vriendschap’, en daarom juist hecht ik helaas in het algemeen zoo weinig waarde aan hetgeen de menschen daaronder plegen te verstaan, want wien zij heden begraven met veel mooie woorden dien hebben zij morgen vergeten. - Ofschoon uw latere brieven nu nog niet aan de beurt zijn, kan ik U toch wel reeds melden meteen, dat ik de daarin ingesloten bijdragen met genoegen heb gelezen en heb aangenomen ter plaatsing.Ga naar voetnoot*)
Ojep. (Brief van 28 Febr.) - De aanhef van Uw brief, dat gij en Uw zusters de Lelie zoo gaarne lezen om hetgeen er in staat van mijn hand, deed mij natuurlijk veel genoegen, en het spijt mij, dat gij zoo kort daarop vele weken lang niets ter lezing hebt gekregen van dien aard, al was het dan ook buiten mijn schuld. - Ja-zeker, 't was zóó lang geleden, dat gij mij hadt geschreven, dat ik eerlijkgezegd niet dacht U ooit meer onder mijn correspondenten te zullen terugvinden. Uw schrijven was dus voor mij een aangename verrassing, want ik herinnerde mij Uw naam en vroeger schrijven volkomen goed. - Maar natuurlijk is er heel wat gebeurd in al dien tijd dat ik niets van U hoorde. - Het lijkt mij veel moeilijker een waarlijk geestige feest-courant in orde te maken, dan gewoon journalistenwerk te doen, zoodat onze ‘bewondering’ voor elkander in dat opzicht dan wederkeerig is. - Ja, daarin hebt gij mij volkomen nagevoeld, dat het mij altijd zoo innig veel genoegen doet, wanneer jongelui samen oprecht elkaar liefhebben in hun huwelijk, want dat ze vóór dien tijd in het engagement verliefd zijn, of zoo doen ten minste (wat ik van den kant van het meisje heel dikwijls heb geconstateerd), dat beteekent in den grond zoo weinig. Juist op het daarna van den trouwdag komt het ten slotte aan. - Gij schrijft, dat de hoofdaanleiding tot Uw brief is Lelie No. 35, waarin staat het versje ‘Vrije vrouwen’, door den heer Servaas van Rooyen ingezonden, en dat gemaakt is door Speenhoff, waarop gij mij wenscht attent te maken. Intusschen zult gij in de volgende Lelie gezien hebben, dat anderen dit ook reeds deden, zoodat die zaak is afgehandeld voor zoover ik weet; want kort daarna nam de heer Servaas van Rooyen zelf de redactie waar, door mijn typhus, zoodat hij zijnerzijds wel zal hebben opgehelderd, hoe die zaak eigenlijk in elkaar zat. - Ja, 't versje van den Panama-hoed, in datzelfde nommer, beviel ook mij bijzonder goed indertijd. - Gij zoudt het zoo bijzonder prettig vinden mijn opinie te hooren over het Speenhoff-versje; wel ik wil U die gaarne zeggen, sommige coupletten erin vond ik aardig, sommige andere bepaald héél plat; indien de inzender niet voluit met zijn naam had onderteekend, zou ik die coupletten hebben geschrapt. Nu vond ik, dat dit, vooral omdat ik hier te doen had met een vast en gewaardeerd medewerker als de heer S. van R., niet op mijn weg lag. - Voor Uw vriendelijke wenschen aangaande mijn gezondheid veel dank. Gij ziet, dat zij helaas niet hebben geholpen, hoe oprecht ook gemeend. Enfin, we willen maar hopen, dat ze voor het heden en de toekomst mogen dienen.
D.T. te P. (brief zonder datum, maar ontvangen vóór mijn ongesteldheid). - Uw daarbij gevoegde versjes zijn intusschen reeds gedeeltelijk geplaatst. De beide versjes tegen het spiritisme ontving ik reeds in drukproef van mijn plaatsvervanger. Maar ik moet U teleurstellen wat de plaatsing betreft onder het redactie-gedeelte. Ik wil ze wèl plaatsen onder de ingezonden stukken, die gelegenheid geven aan iedereen zijn of haar meening te verkondigen, maar onder het redactie-gedeelte, dat dus voor mijn verantwoording komt, neem ik ze niet op. Gij moet mij in dezen niet verkeerd begrijpen, want gij schrijft naar aanleiding daarvan: ‘Waar U de kolommen in de Lelie met prijzenswaardige onpartijdigheid niet alleen openstelt voor het verkondigen van eigen meeningen, maar ook voor die van anderen, zal de strekking van beide versjes geen beletsel voor opname kunnen zijn.’ - In dat opzicht nu hebt gij in dien zin gelijk, dat ik er niets tegen heb een andere meening dan de mijne op te nemen over het spiritisme, waar deze is gehuld in den vorm van een ernstige, zakelijke en dus iets beteekenende bestrijding. Maar spotten met de meening van een ander is geen bestrijding. Als men over een zekere mate van geestigheid beschikt - en die wil ik U geenzins ontzeggen - dan kan men elk onderwerp en elke richting belachelijk maken, en voor dit soort van bestrijding stel ik mijnerzijds het spiritisme te hoog. Gij zult mij misschien antwoorden, dat ik toch ook wel spot, en spotten laat door anderen, met vrije vrouwen, reform, nuttigheidsideeën, kunstdoensters, etc., etc., maar ten eerste ben ik zelve daartegen gekant, en kunt gij het mij dus niet kwalijk nemen, indien ik mij verheug over geestige bespottingen daarvan, die mijn eigen standpunt deelen, en die ik dus gaarne onder mijn eigen verantwoordelijkheid opneem, en ten tweede geldt het bij al die dingen iets dat zuiver van deze onze belachelijke aarde alléén is, en niets te maken heeft met godsdienstige opvattingen. Maar spiritisme is voor zeer velen niet alleen een wetenschappelijke, maar vóór alles een geloofs-questie, en gij zult mij moeten toestemmen, dat ik in dit blad nooit met geloofsquesties den spot laat drijven, zoodat ik b.v., zonder zelve te voelen voor theosofie of Christian Science, toch nooit zou opnemen een dergelijke soort van spot-versjes daarover, als de Uwe over spiritisme. - Meldt mij dus s.v.p. of ik die drukproeven moet laten vernietigen, dan wel ze moet doen opnemen onder de ingezonden stukken. - Waarom maakt gij, die juist in Uw vak daarover toch op een degelijke manier zoudt kunnen schrijven, dan niet liever een hoofdartikel, waarin gij de zaak op wetenschappelijke wijze behandelt. Dat te plaatsen ben ik gaarne bereid.Ga naar voetnoot†)
H.W.W. te H. - Uw meening over Götz Krafft kan ik niet deelen, zooals gij zult zien uit mijn boekbeschouwing daarover. - Waarschijnlijk hebt gij het boek gelezen in een gevoel van gemeenschap met de gevoelens en de levensrichting van den auteur, terwijl ik mijnerzijds het beoordeelde van een zuiver critisch standpunt als literairwerk - en het als zoodanig mislukt acht. De meeste lezers verwarren gewoonlijk de letterkundige waarde van een boek met de antipathie of de sympathie, die de strekking ervan bij hen persoonlijk opwekt. Bevalt hun de strekking, dan achten zij het boek als zoodanig gelukt, ook uit een oogpunt van literaire kunst en, omgekeerd, vinden zij de strekking indruischend tegen húnne eigene meeningen in, (of zelfs al heeft het boek in 't geheel geen strekking, al zijn de handelende personen hun maar antipathiek), dan werpen zij, zooals de duitschers zeggen ‘het kind met het badwater weg’ en willen geen goeds meer hooren noch van den stijl noch van den vorm, al beantwoordt die wellicht ook aan hooge kunst-eischen. Waar gij echter uwerzijds zoo anders denkt over dit boek dan ik, daar stel ik U voor uw meening, hetzij in een hoofdartikel, hetzij onder de ingezonden stukken, vrijuit te stellen tegenover de mijne. Ik zal dit gaarne opnemen, te meer omdat ik van nog een anderen Lelielezer juist zulk een loftuiting als de Uwe over Götz Krafft onder de oogen kreeg; iets waaruit dus blijkt dat meerderen er zoo over denken als gij, en U dank zullen weten voor een verdediging. Het hangt af van den inhoud van Uw eventueel artikel of ik het kan opnemen als artikel tegen honorarium, dan wel het moet brengen onder de niet-betaalde rubriek ‘ingezonden stukken’. Het laatste moet ik doen wanneer gij slechts een persoonlijke meening uitspreekt; het eerste geschiedt wanneer uw opinie berust op door U-zelf aangetoonde gronden, onverschillig of ik het daarmee oneens ben. Onderteekening met uw naam behoeft in geen van beide gevallen. -
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|