De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
3 Juli 1907.
| |
Een woord tot inleiding van den 21en Jaargang.Het kan toch vreemd loopen in de wereld, want zeer zeker had ik niet gedacht, nu twintig jaar ongeveer geleden, toen ik medewerker was geworden van het toen pas opgerichte weektijdschrift de Hollandsche Lelie, onder redactie van Cath. Alberdingk Thijm, dat ik nog eenmaal geroepen zou worden om een inleidend woord te schrijven voor den 21en Jaargang. Ik doe dit met gemengde gewaarwordingen. Eensdeels verheugt het mij, dat het tijdschrift, dat steeds mijn volle sympathie had bij al de wisselingen van redactie, en in de verschillende phasen van zijn ontwikkeling, zoo flink stand heeft gehouden. Eerst onder de oprichtster Juff. Cath. Alberdingk Thijm, daarna onder Mevr. van Wermeskerken-Junius (in de literaire wereld meer bekend onder haar schuilnaam Johanna van Woude), nu onder redactie van Mejonkvrouwe Anna de Savornin Lohman. Juffrouw Alberdingk Thijm bestemde haar bescheiden blaadje voor meisjes van 12 tot, laten we zeggen, 16, hoogstens 17 jaar. Dat waren de kinder- en leerjaren van de Hollandsche Lelie. Onder Johanna van Woude ontwikkelde zich het weekblad tot lectuur voor onze ‘bakvischjes’, zelfs als zij gekomen waren in haar periode van ‘in de wereld’ gepresenteerd te worden. De Hollandsche Lelie verkreeg daardoor, voornamelijk door de Correspondentie van de redactrice met hare | |
[pagina 2]
| |
lezeressen, een eigenaardig karakter. Alle hartsgeheimen werden door de ‘Lelieanen’ aan hare beproefde en vertrouwde vriendin geopenbaard, en door deze werd raad, heul en troost gegeven in de honderde harts- en gemoedsteleurstellingen en verwachtingen welke zulke jonge meisjes kunnen hebben. De Hollandsche Lelie was er door vermaard geworden, en hoewel velen spotteden met al dat ‘zoet gekweel’ over en weêr, moet tóch gezegd worden, dat Mevr. van Wermeskerken-Junius tact had met haar ‘volkje’ om te gaan, en mij dunkt, velen harer correspondenten zouden nu nog getuigenis kunnen afleggen, indien zij niet ter wille van het teêre of kiesche geheim zwijgen moesten, welk een diepgaanden moreelen invloed Mevr. van Wesmeskerken heeft uitgeoefend, en hoe uitstekend zij vele liefdesgeschiedenisjes in een zuivere bedding heeft geleid. Mejonkvrouwe Savornin Lohman volgde Mevrouw van Wermeskerken op. Onder haar redactie wijzigde zich opnieuw de richting van de Hollandsche Lelie, en hoewel de nieuwe redactrice telkens en telkens weer getuigenis aflegde van den goeden geest, welke in het blad domineerde, drukte zij op de Hollandsche Lelie den onbetwistbaar oorspronkelijken en krachtigen stempel van haar literair talent. Ik zou freule Lohman willen noemen een vrouw uit een stuk; zij weet wat zij wil; zij gaat recht door zee, en daardoor, - dat spreekt van zelf, want ik weet daarvan mede te praten, - heeft zij tal van vijanden, die haar, gelukkig, in den laatsten tijd, het leven niet meer zoo lastig maken. Onwillekeurig moest een en ander invloed hebben op den geest van de Hollandsche Lelie. Eerst een meisjes-kinderblad, daarna een jonge meisjesorgaan, is het door Freule L. geworden een tijdschrift voor de vrouw, dat niets en niemand ontziet, en slechts één doel voor oogen heeft den mensch meer mensch te doen worden. Humaniteit is de leuze dezer eeuw, maar dikwerf is de humaniteit in veler daden ver te zoeken; op die wijze hebben we meer leuzen, o, zulke mooie, maar ze blijken meerendeels klinkklank te zijn! Er zit durf in freule Lohman om, maar altijd door, hare meening rondweg uit te spreken, vriend noch vijand ontziende, en steeds met haar ‘rake’ pen, recht op het doel afgaande, hem of haar of een zaak of een streven tuchtigende, waarin zij leugen en bedrog ziet. Doch, waar bitterheid over al 't onrecht, dat zij om haar ziet en dat zij heeft opgemerkt, te begrijpen is, voelt zij diep ieders leed, en leeft zij weemoedvol mede met hen die lijden, met hen die strijden moeten, met hen wie leed is beschoren, zij het ook dikwerf door eigen schuld ontstaande. Freule Lohman heeft mensch en dier lief; misschien het dier meer dan den mensch, maar dat is haar schuld niet; dat is de schuld van de vele onvolkomenheden, welke de zoogenaamde beelddrager Gods vertoont. Inzonderheid, kan zij zich heftig keeren tegen hare zusteren. Dat komt, omdat zij den man, met zijn vele ongerechtigheden en ondeugden, oprechter vindt dan de vrouw, die, - misschien wel door maatschappelijke vormen geketend, - in theorie minstens evenveel malen zondigt als de man in de praktijk. Ik wil met deze woorden mijne vrouwelijke natuurgenooten allerminst onaangenaam zijn; ik wil alleen slechts den gerechten toorn van de redactrice tegenover velen harer kunne rechtvaardigen. Doch gaandeweg zou ik eene lofrede gaan houden op onze redactrice, waarvan ik weet, dat zij allerminst gediend is. Veeleer wil ik het uitspreken, dat ik 't ten hoogste betreur, dat ik, en niet zij, den 21en jaargang van onze Hollandsche Lelie heb moeten inleiden. Ik zette haar taak, welke plotseling voor eenigen tijd werd afgebroken, zoo goed en zoo kwaad mogelijk voort, en waar ik nu onze Hollandsche Lelie toewensch voortdurenden bloei en groei zal zeker ieder instemmen met de bede, dat freule Lohman binnenkort de leiding zal hernemenGa naar voetnoot1) en nog vele, vele jaren haar hart en hoofd, talent en pen aan het weekblad zal geven.
De waarnemende Redacteur, A.J. SERVAAS VAN ROOYEN. 's-Gravenhage, 10 Juni 1907. |
|