De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdUit den ouden tijd. door A.J. Servaas van Rooyen. Oud- Gemeente-archivaris.XXXIV. Vrijen, trouwen, geboren worden, begraven, rouwen. I.Die wat spaart, die wat heeft. Zoo is 't ons gegaan met het bijeenbrengen en bewaren van allerlei aanteekeningen in een tijdsbestek van ongeveer 30 jaren, en kunnen we thans allerlei kleine bijzonderheden over verschillende onderwerpen tot een geheel vergaren, dat dikwerf een interessanten kijk geeft op de dingen van het grijs verleden. Zoo kunnen we nu iets zeggen over vrijen, trouwbeloften, trouwen, met den aanhang en de gevolgen van dien, en om nu aan te toonen, dat er niets nieuws onder de zon is, beginnen we met een geval van vrije liefde uit het jaar 1633. Het is ontleend aan het register der resoluties van den Haagschen Magistraat. We vinden daar genotuleerd op 1 December het volgende relaas, dat we in onze spelling afschrijven. ‘Aan den Magistraat, requeste gepresenteerd wezende uit den naam van Simonis van Middelgeest, Fiskaal van den Raad van Brabant, jongman, en Anna Claesdochter, jonge dochter, - [ten minste ongehuwd], - beiden alhier in den Haag woonachtig, te kennen gevende, dat supplianten onder solemneele trouwbeloften eenige jaren herwaarts te samen in huishoudinge met elkaar hebben “geconverseert” (geleefd in gemeenschap van tafel en bed) en “geprocreerd” (voortgebracht) hebben verscheiden kinderen, en dat zij supplianten nu gaarne trouwen wilden en hunne beloften solemniseeren naar de regelen van de Christelijke geloofsbelijdenis hier ter stede geobserveerd. Dan, naardien God Almachtig den eersten suppliant tegenwoordig bezocht had met eene groote ziekte, - (de straf volgt het kwaad!?) - wezende het waarschijnlijk, dat de dood daarop terstond zal volgen, en er daarom geen tijd is om de kerkelijke geboden behoorlijk te doen proclameeren. Verzoekende daarom, dat de Magistraat den predikanten en dienaars des Heiligen Evangelie zouden willen commenteeren en ordonneeren, dat de supplianten door hen zouden worden getrouwd, niettegenstaande, dat de voorzegde solemneele proclamatiën niet zijn gedaan, en dat die “trouw” van zulk een effect, kracht en waarde zou worden gehouden, even als of het huwelijk, naar alle voorgaande gewoonlijke solemniteiten, ware geschied’. De Magistraat verstond, dat in het verzoek, zooals het daar lag, niet door het college kon worden getreden, als niet staande tot zijne dispositie. Supplianten hadden zich te adresseeren aan de Edelgrootmogende Heeren Staten van Holland en West Friesland, die op dat oogenblik ‘Staatsgewijs’ vergadert waren. Aan dezen raad gaven supplianten onmiddellijk gevolg, en nu belastte zich de Magistraat met de verzending van het request, met bijvoeging, in de begeleidende missive aan den Heer Raadpensionaris, dat er was periculum in mora om de Christelijke inzegening ten spoedigste te doen plaats hebben. De Magistraat wees er op, dat supplianten lange jaren inwoners van den Haag waren geweest en verzocht aan den Raadpensionaris het verzoek, zoo haastig mogelijk, aan de vergadering te willen voordragen, en eene gunstige beschikking daarop te willen bevorderen. Onmiddellijk werd aan het verzoek gevolg gegeven. De Staten authoriseerden den Magistraat te onderzoeken of de suppliant wel zoo ziek was, als hij te kennen had gegeven en of hij ook soms nog met eene andere vrouw in trouwbeloften kon staan op dezelfde wijze als met Anna Claessen [nu is 't dochter in den genitivis opgegaan.] Indien van de gevaarlijke ziekte behoorlijk bleek, en hij werkelijk met geene andere vrouw in liefdesbetrekking stond, dan dispenseerden de Staten het jonge paar van het gaan der geboden, en werden de predikanten geauthoriseerd om den echt te sluiten. Het huwelijk werd daardoor geacht wettig te zijn, mocht door niemand getrokken worden in consequentie. Met andere woorden werd tot anderen gezegd: past op dat je 't voorbeeld van den Raadfiskaal niet in zijne liefdesafdwalingen volgt, want anders zal het je er naar vergaan. Alles ging snel in zijn werk. Op denzelfden dag - 1 December, - dat | |
[p. 838] | |
het request inkwam bij den Magistraat, werd het huwelijk voltrokken. Nu zou er misschien een jaartje over heen gegaan zijn. Dat is de vrucht der bureaucratie. Dominee Laurentius Modeus trouwde het paar in presentie van de Schepenen Albert Bosch en Arent Quartelaer, geassisteerd door den Secretaris, nadat men uit des Dokters en Chirurgijns mond had verstaan ‘de uyterste extremiteyt’, waarin de genoemde Fiskaal was gesteld, en nadat beide belanghebbenden hadden verklaard met niemand anders dan met elkaar in trouwbeloften te staan. Een Mr Simon van Middelgeest is bekend door de welsprekende redevoering voor den Hove van Holland gehouden ter verdediging van Mr Pieter de Groot, welke diens vrijspraak ten gevolge had. Deze pleitrede is door Scheltema in het licht gegeven. Witsen Geysbeek gewaagt ook van zijn verdiensten als dichter. Dit blijkt uit eenige verstrooide gedichten, o.a. uit twee die in den Bloemkrans van verscheidene gedichten, Amst. 1659, voorkomen. In manuscript bestaat de dupliek in de zaak van den Heer Pieter de Groot, voorkomende in den Catalogus van Mr J. Fabius, Utrecht, 1867. Het moet een treurige plechtigheid zijn geweest en een droevige trouwpartij. Ter wille der kinderen, en tot geruststelling van het geweten is men zeker tot dien maatregel overgegaan. Alle trouwversiering zal wel achterwege zijn gebleven, en wat kon men dat vroeger aardig en karakteristiek doen. Zoo vinden we in 1620 vermeld: twee kleine ‘tapyte bruloftscleden’, zes nieuwe hangende ‘bruytscroonen’, een nieuw ‘bruytscroontgen’ om op 't hoofd te zetten en nog zes nieuwe ‘bruytshoetgens’. In 1632 vinden we opnieuw vermeld ‘twee tapijte bruytscleden’, en in 1639 ‘wat [eenige] gesierde bruydtcroontjes’. Ook zal er geen ‘bruiloft’ gehouden zijn, met toasten, of gezondheden zooals ze in 1630 vermeld worden in deze woorden: ‘dat door zekeren voornoemden Appelman (geslachtsnaam; eerder 't beroep) en andere gasten verscheiden groote ‘Saniteën ende wijndronken over de maeltijt omgebracht werden op de prosperiteyt, welvaren, ende goet succes van 't selffde huwelyck.’ De trouwbeloften werden altijd bezegeld door een zichtbaar teeken. Woorden vervliegen, maar 't materieele deel herinnert langer en gestadiger aan wat beloofd is. Een negatief begrip van wat die zichtbare teekenen waren, krijgen we door een versje van Westerbaen, Vrijers aan vrijsters (Ged. II., bl. 708). ‘Men sal voor uwe deur geen Meye-boomen setten,
Noch ringh, noch trallijen besteecken met bouquetten,
Noch uwe dorpelen ten halven van de straat
Bezayen met gebloemt vroegh in den dageraet.’
Suffisanter stuk dan al die bloemetjes en bouquetjes was de ring, o.a. vermeld in een inventaris, waarvan we ongelukkiger wijze het jaartal niet noteerden. We kunnen het stuk echter wel tot de 17e eeuw brengen. ‘Aen Coenraet van der Meyde een taeffel dyamant rinck die hij uyttet Sterffhuys heeft overgenomen ofte gecocht voor de somme van vierhondert ponden omme deselve aen de gemelte Johanna Coninck (boedel Herm. Coninck) sijn ondertroude Bruyt tot een trouwrinck te geven.’ Een aardig kijkje wordt ons gegeven over het bindende van zoo'n materieel voorwerp, waar het eene trouwbelofte gold, in eene Leidsche acte van 1636. Eene jonge dochter verklaart ‘hoedat Joh. Westfrisius, soone van Jac. W., Not., Amsterd. sedert den tijdt van 12 ofte 13 weecken herwaert aen haer den vrijer gemaeckt hadde (het hof gemaakt) gehadt, ende nu geleden 2 ofte 3 weecken haer soverre beweecht ofte geinduceert, dat sy tevreden was 't huwelick met hem aen te gaen, edoch onder conditie, dat haere voochden daerinne souden moeten consenteren, ende onder de beloften van syn voorsz. vader dat deselve met hem ten huwelyck geven soude een soodaenigh officie, waermede hij seven ofte achthondert gulden sjaers soude kunnen verdienen. Ende hoewell de voornoemde Joh. haer dickwils hadde geinquieteert ende geheult (gekust) omme van haer iet op trouwe te hebben, ofte van hem te nemen; dat sy echter daertoe noyt en hadde willen verstaen, maer 't selve telckens affgeslaegen, edoch dat de voorsz. Johannes eens sinisterlycken, ende buyten haer weten, een stuck van een doorgebroocken Jacobuspenning1) in haere sack hadde gesteecken gehadt, die sy aan haer voocht hadde behandicht om hem te restitueren.’ Van den zoon is geen bericht tot ons gekomen. Papa Westfrisius is ook buiten zijn notarisambt bekend. Hij gaf in 1617 uit | |
[p. 839] | |
Chanler's, Nieuwe Keyzers Chronica, met houtsneden. Van het jaar 1642 dagteekent eene aanteekening, waaruit zou kunnen blijken dat zoo'n trouwbelofte-verbintenisvoorwerp, hetzij dan een ring of wat anders eene ‘morgengave’ werd genoemd. Een echtgenoot namelijk reserveerde van den boedel, door zijne huisvrouw ‘metter doot ontruymt ende achtergelaten’ niets anders dan de twee gouden ringen die hij ‘deselve syne huysvrouw tot morgengave heeft vereert.’ De verklaring van dat woord ligt in het tijdstip, waarop de gift werd gegeven. Morgengave beteekent huwelijksgoed, bruidsschat of wel eigenlijk de gift, welke op den eersten morgen na den eersten nacht van het huwelijk gegeven wordt. Op datzelfde jaar valt nog een ander eigenaardig gebruik te constateeren. Het is eene verklaringsacte. Daarin wordt geconstateerd ‘hoe waer is, dat omtrent drie maenden geleden, geseyt wiert, dat de voorsz. Maertge Willems (dochter) de bruyt was met Pieter Mees, cuyperop Maessluys, en dat by occasie van die discoursen ende praet, tselve den voorsz. Maerten Corn. by [door] de voorn. attestantenaengedient wieren daer by gevoucht vraechsgewys oft syne vryster, denoterende de voorsz. Maertge Willems, hem ontvryt was en sylieden hem ter dier oorsaecke eenen stroobant off rouwbant wilden aenbieden.’ Aardig is ook wat we vonden in de protocollen van den notaris M. Beeckman in den Haag op 14 November 1650. Een jongman heeft trouwbelofte gedaan aan een meisje. Nadat door overgroote liefde een kind is geboren weigert hij haar te huwen. Na veel vieren en vijven belooft hij met haar voor de roode deur in den Haag te zullen compareeren, doch hij mankeert op 't appel en vertrekt met een stillen trom naar Leiden. Met roode poort wordt wel eens de gevangenis aangewezen; wat is hier de roode deurf? A.A. (Wordt vervolgd.) |
|