heelemaal vrijwillig, een flinke kus, dan - weet ik nog niet wat ik doe.”
Ik kijk hem weer even aan en moet weer denken wat een knappe jongen hij toch is, maar ik wil niet toegeven. De tranen springen mij in de oogen, ik ruk de schoenen van mijn voeten af en smijt ze hem nijdig naar 't hoofd.
“Denk je soms, dat ik geen fatsoenlijke meid ben en je schoenen met kussen betaal!”
“Nou, nou,” zegt hij, terwijl hij zijn rechterwang wrijft, die ik gevoelig geraakt had, “jij bent geen katje om zonder handschoenen aan te pakken! Adjuus, hoor! 'k Hoop dat je de tijd niet lang zal vallen voor er weer iemand naar je toe komt, die je schoenen cadeau wil doen.”
Meteen steekt hij de pantoffeltjes weer in zijn zakken, een in de rechter en een in de linker, draait zich om en gaat de trap af.
Ik schrei tranen met tuiten, want de schoentjes waren toch zoo aardig hè, en hij ook! Maar telkens als ik aan zijn rooie lippen denk, word ik weer kwaad.
Den volgenden dag, op 't zelfde uur, komt er weer iemand de trap op. Ik ken zijn stap al. Met de handen in de zakken blijft hij voor mijn stalletje staan, kijkt mij glimlachend aan, haalt de schoentjes weer te voorschijn, trekt er een over de rechter en een over de linkerhand en vraagt: “Nou, hoe is 't? Wil je ze?”
Mijn hart klopt of het barsten zal, maar ik kijk hem recht in de oogen en zeg: “Nee, ik kan ze niet betalen.”
“Voor mijn vrouw maak ik ze voor niks,” zegt hij toen “wil je mijn vrouw worden?”
Ik voel weer dat ik kwaad word en dat de tranen naar boven komen, maar hij ziet er zoo eerlijk en trouwhartig uit, dat ik mijn oogen neersla en alleen maar antwoord: “Ik kan jou niet en jij kent mij niet. Hoe kan ik dan je vrouw worden?”
“Ik ken jou genoeg,” zegt hij. “Jij bent een aardig meisje met een paar ondeugende oogen en een brutalen mond en flinke handen om van je af te slaan. En je komt uit Silezië, net als ik. Je bent arm, maar fatsoenlijk, anders had je je wel laten kussen voor een paar verlakte schoenen. En wat ik ben, zie je. Ik versta mijn vak, dat kan je aan mijn werk zien, en als ik mijn geld niet meer verdoe, maar geregeld aan mijn vrouw breng, is het best genoeg voor twee, als ze werkzaam en zuinig is, allicht ook voor meer. - Nou, wil je?”
“Ik vertrouw je niet,” zeg ik. “Je bent me veel te gauw met je kussen, met je presenten en met je trouwen.”
“Maar je neemt me toch wel, hè?” vraagt hij en kijkt me zoo ernstig en vriendelijk aan.
Wat kon ik toen al anders doen? Ik moest hem wel nemen, waar? Hij meende het zoo eerlijk.’
Het oudje lachte mij schalksch en vroolijk toe, terwijl haar bruine oogen flikkerden. Onder al de rimpels kwam het aardige jonge-meisjesgezichtje duidelijk te voorschijn, en de vijftig jaar vielen voor 't oogenblik weg, alsof ze nooit over haar levenslustig gemoed getrokken waren.
Ik durfde de betoovering niet verstoren, glimlachte mee en zei: ‘Je bent een gelukkige vrouw!’
‘Ben ik ook,’ antwoordde ze, en in haar verbeelding was ze nog altijd de jonge vrouw en had ze den man naast zich, dien ze liefhad. ‘Zoo'n goeie man, en een die flink zijn ambacht verstond, hoor! Altijd brood in huis en goeie woorden en altijd grappen en gekheid!’
Toen kwam haar het leven voor den geest, dat op dat eerste jeugdgeluk gevolgd was, maar nog altijd als iemand, die met den eenen voet in 't sprookjesland staat, vertelde ze verder: ‘En zulke beste kinderen! Zeven stuks en maar één den verkeerden weg opgegaan.’
‘Wat, heb je zeven kinderen?’ riep ik verbaasd uit en onderdrukte de verontwaardigde vraag: ‘En kan dan niet één van hen zorgen dat hun oud moedertje geen kersen meer heeft te verkoopen op de heete Hradschintrap.’ Ik vroeg alleen maar: ‘En wat is er van je kinderen geworden, vrouwtje?’
‘O,’ antwoordde ze, terwijl ze, maar toch nog heel langzaam, met den tweeden voet op de aarde terugkwam ‘drie zijn er heel jong gestorven en wachten mij als mooie engeltjes in den hemel op, en mijn Johan, ja, die heeft niet veel willen deugen en is toen weggeloopen. We hebben nooit meer iets van hem gehoord, maar in den hemel vind ik hem nu ook gauw terug. Onze oudste, Anton, is ook schoenmaker geworden; die heeft een rijke weduwe getrouwd met een flinke zaak; ja, ja, die zit er goed bij! Jammer dat zijn vrouw een beetje lastig is; ik blijf haar liever uit den weg, anders breng ik Anton maar in moeilijkheden, want hij heeft ook zijn pakje te dragen en een huis vol kinderen, en het geld is toch van háár. Maar hij heeft een