dertje op 't armenkerkhof en haar dun bedje naar zus Leen verhuisd, die haar vijfde wachtte en er ook niet breed voorzat. -
Uit de bedstee kroop een muffe lucht en vermengde zich met de geuren uit de andere waar Gerrit sliep en waarin het lampje thans een glimpje licht wierp op de grauwe, gelapte deken en het blauwgeruit kussensloop. -
Het walmend pitje deed verder ook zijn best om de atmosfeer onzuiver te maken en op het bruine koffieblaadje lag een gore, vette vaatdoek akelig te hummen.
Gerrit merkte er niets van. Met gebogen hoofd, de neus bijna den viezen vaatdoek rakende, telde hij zijn centen op tafel uit. Twee kwartjes boven aan, zes dubbeltjes daaronder, en tot besluit reiën van centen.
Nauwlettend gleed zijn hoofd er nog weer langs en telden zijn vingers het over van onder naar boven en omgekeerd en een gelukkige lachplooi kwam om zijn grooten mond. Van het roodgeverfd kastje nam hij vervolgens een blauw kommetje en gooide den inhoud bij zijn schat op tafel neer.
‘Jonges, Gerrit da's een goeie,’ zei hij vroolijk. ‘Zeventig huur, tien vons, - een kleine daalder verdiend van de week, dat kan leien jonge! En van middag warm eten gehad, volop âarappels met rooie kool gestampt en zoo'n bonk spek, dat 'k amper opkon en waarachies nog wat mee naar huis,’ en zijn hand diepte uit de duisternis van zijn zakken een vet grauw papiertje te voorschijn, waain een homp gekookt spek. ‘D'r is koffie in 't zakkie geweest, je ruikt het nog,’ zei Gerrit, en zijn lange neus gleed streelend langs het grauwe papier.
‘Goeie menschen toch, die boer daar in den polder, brave luidjes waarentig. - Je lekker laten slapen in 't warme hooi en nog een heerlijk maal op den koop toe. En dan nog zooveul gekocht; twee groote taaitaaien van een kwartje en een half pond spikkulaas.’
Met een liefkoozend gebaar deed hij zijn centen weer in 't kommetje en dacht er aan zijn moeie beenen mooi uit te strekken in bed; eten zou hij maar niet meer doen, 't spek was morgen een heerlijk Zondagsbrokje, hij had het immers van middag nog zad, volop gehad, dat gebeurde niet elken dag - maar de zwakke koffiegeur uit 't zakje bracht hem heelemaal van de wijs.
‘As ik nou ereis een hallefie heet water haalde en een hallefie vuur en we zetten is een lekker bakkie en we zorgden voor een warreme stoof, jonges me beenen bennen zoo nat,’ en half overwonnen, keek hij naar 't bruinzwarte keteltje, dat op een één-pits petroleumstelletje stond. Maar hij had het ommers zoo rejaal gehad, dacht hij weer, en dan voelde hij weer opeens, hoe nat zijn voeten toch eigenlijk waren en de koffiegeur prikkelde steeds sterker zijn reukzenuwen. Toen stond hij ineens met een kordate beweging op, nam een cent uit 't blauwe kommetje, pakte 't keteltje op, deed er een half loodje koffie, glad afgestreken en wat koffiestroop in, en haastig, als vreezende weer tot andere gedachten te zullen komen, verliet hij zijn vertrek. Zonder ongelukken, als struikelen, branden of iets dergelijks, kwam hij na vijf minuten belast en beladen en tevreden grinnekend weer binnen. Weldra bonkte de koffie op 't hoogbrandend stel, gloorde het kooltje in moeders stoof en deed Gerrit zijn jas uit. Hij had het waarempel warm gekregen door al die drukte.
Met een kom zwarte, dampende koffie tusschen zijn handen en de voeten boven 't koesterend kooltje, zat hij weldra in't hoekje in moeders armstoel, die bij iedere beweging van den eigenaar kreunde van verval van krachten.
‘Zouën we er nou is een echt gezellig avondje van maken, eigenlijk, eigenlijk, lust ik ook nog wel wat,’ zei Gerrit en verliefd staarde hij zijn stuk spek aan. ‘Kom vooruit dan maar’, en gelijktijdig stond hij op, haalde uit de kast een zwartblikken broodbakje, met uitgewischte geverfde bloempjes er op, een korst bruinbrood en een glazen potje met hooggekleurde margarine er in, dook daarna een getand oud broodmes op en sneed zich een boterham. ‘Nou boter is eigenlijk niet noodig, heelemaal niet, 't is zonde, spek en boter, maar as we nou ereis echt rojaal wouen doen’, en hij schraapte wat van dat gele vet op zijn snee brood en lei er twee plakjes spek op.
‘En as we nou is voor twee centen melk haalden, dan had ik morregen ook wat,’ maar dat plan verwierp hij toch. Weer de deur uit, juist nu 't zoo goed begon te Worden. Tevreden ging hij dus weer zitten, slurpte behaaglijk zijn zwarte pruttelkoffie, schrokte zijn boterham naar binnen, schonk nog eens in, snee zich nog een boterham en grinnikte van plezier.
De natte kousen sisten op de warme stoof en hij genoot en sloot even de oogen, maar