De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
| |
Hoofdartikel
| |
[p. 828] | |
En als men in den gouden dag
Ziet wapp'ren de oude trouwe vlag,
Als troostende afgezant,
Dan voelt men, waar men zwerven kan,
Dat nimmer in ons sterven kan
Het lieve Nederland’.
G.H. Priem.
En in de Gysbrecht zeggen de edellingen, als de Graaf Aemsterland zal verlaten: ‘Helaas! hoe bitter valt
Het scheiden van zijn lant, daar alles loopt verloren!’
waarop Peter antwoordt: ‘De liefde tot zijn lant is ieder aangeboren.’
Hoewel dit nu niet waar is, omdat het zielkundig onmogelijk is, geeft toch deze uitspraak kort en duidelijk weer hoe 't met de vaderlandsliefde is gesteld: zij groeit met ons op, zij verbindt zich onafscheidelijk met alles wat wij beleven, zij is een integreerend deel van ons denken, voelen en begeeren, een stuk van ons-zelven; men kan haar evenmin loochenen als zijn verleden, omdat zij daaruit voortvloeit; gij werpt haar niet als een kleedingstuk van u, indien ze u niet lijkt, trekt haar niet aan, als ze u past of bekoort - zij zit in u en laat u niet los. En wanneer ge op later leeftijd, als reeds het milieu uwer opvoeding den stempel heeft gedrukt op uw geheele zijn en u tot kind van uw geboorteland heeft gemaakt, uw land verlaat, d.i. uwe omgeving, uwe vrienden, uwe gewoonten vaarwel zegt, en onder vreemde hemelstreken andere menschen in andere talen hoort spreken, andere, vreemde, nieuwe voorwerpen u omringen, nieuwe zaken en belangen uwe aandacht vragen en zich aan u opdringen, dan bemerkt ge dat de liefde tot uw land 't schoonste, heerlijkste is van uw zieleleven. Al uwe herinneringen, en deze alleen zijn waarlijk uw eigendom, uw levensschat, spreken van 't land uwer geboorte en het tooverwaas der poëzie tint met liefelijker kleuren dan die der werkelijkheid al de tooneelen uit het land uwer jeugd en jongelingschap, gij droomt u als zoetste heerlijkheid in de toekomst den terugkeer en 't verblijf in 't vaderland, als de veilige haven na lange gevaarvolle zeereis. Daar is 't zalig rusten, daar alleen kunt gij den waren vrede des harten vinden. Hoe ellendig de mensch, wien het verblijf in 't vaderland is ontzegd: ‘Mit heiszen Thränen’ wird er sich ‘dereinst heim sehnen’ nach der Heimat; denn ‘mächtig ist der Trieb des Vaterlands.’ Zielsblijde roept Ulrich von Rudenz dan ook uit in den Wilhelm Tell: ‘Ich soll das Glück in meiner Heimat finden!
Hier, wo der Knabe fröhlich aufgeblüht,
Wo tausend Freudespuren mich umgeben,
Wo alle Quellen mir und Bäume leben,
Im Vaterland willst du*) die meine werden!
Ach, wohl hab' ich es stets geliebt! Ich fühl's,
Es fehlte mir zu jedem Glück auf Erden.’
* * * Wanneer de tuinman een boom uit de aarde graaft om hem in nieuwen grond over te planten, dan neemt hij zorgvuldig een gedeelte mede van de moederaarde. Dit stukje vaderland - hoeveel inniger en juister zou 't zijn, als het moederland heette, maar 't onrecht van dezen verkeerden naam is een gevolg van den waan, dat het land onzer geboorte allereerst zou zijn het land der geschiedenis, der vaderen - dit stukje vaderland is onafscheidelijk verbonden aan de wortels, welke zich met honderden vezelen innig, teer maar krachtig hebben gehecht aan den voedenden bodem. Zonder dit stukje vaderland zou de plant in den nieuwen, vreemden grond niet gedijen. Zoo strijken ook de landverhuizers van alle landen in Amerika, van elk volk afzonderlijk bij elkaar neer, en vindt men er tal van nationaliteitskoloniën: hier Duitsche, daar Italiaansche, ginds Hollandsche nederzettingen, welker leden aan en in elkander de herinneringen wakker houden aan het dierbare tehuis en de geliefde traditiën bewaren van het heerlijk oord der kindsheid, nog schooner gekleurd door het lieflijk waas der herinnering. In dit klompje vaderlandschen bodem vindt de emigré zich zelf weder te midden van de vreemde wereld, die eerst voor zijn kinderen tot eigen wordt; in zijn onmiddellijke omgeving vindt hij het innigste terug van zijn vaderland: zijn thuis, zijn Heimat, zijn zeden en gewoonten, zijn taal, zijn dierbaarste traditiën. In deze overgeplante moederaarde vinden nieuwe emigranten in 't vreemde land hun vaderland weer. De liefde tot den geboortegrond is elke natie, ieder mensch eigen; zij hecht den IJslander aan zijn sombere trotsche klippen; zij vervult den Rus met dwepende aanhankelijkheid aan den heiligen grond der eindelooze steppen, te midden van de zinneloos wreede dwingelandij van 't Czarisme; de gehechtheid aan den moedergrond bestaat onafhankelijk van de gesteldheid der omgeving. Zij groeit te midden van de vrijheid en onder de verdrukking; zij is even groot op de onherbergzaamste plek der aarde als in 't gezegendst lustoord, want zij ís een resultaat van blijde en droeve, maar altijd dierbare herinneringen. Alleen de zwerver, wiens leven van jongsaf reizen en trekken is geweest, derft de vaderlandsliefde; hij immers mist een vaderland. 't Krachtigst openbaart zich de liefde tot den geboortegrond bij den eilander, den afgezonderde | |
[p. 829] | |
met zijn oude en verouderde zeden en gewoonten, wanneer hij van zijn eenzaam oord verwijderd, in den vreemde alles zoo geheel anders vindt dan thuis.
* * *
De vaderlandsliefde is een vanzelfsheid, daarom is zij goed, mits zij niet wordt overdreven. Zij mag ons niet blind maken voor onze nationale gebreken. Van weinig inzicht in 't wezen der zaak getuigt de meening, dat de bekrompen vaderlandsliefde plaats behoort te maken voor 't ruime begrip der algemeene menschenmin, 't wereldburgerschap. Charité bien ordonnée commence par soi-même, daarom moet ook der menschenliefde beginnen bij de vaderlandsliefde, bij de omgeving, onze naaste naasten. Geen sokjesbreien voor naakte negertjes in heet-Afrika en de oogen sluiten voor de nooden en behoeften in eigen kring. Omdat de vaderlandsliefde in ons groeit, kan de Geschiedenis haar niet aankweeken; wel kan het verleden haar illustreeren: De Ruyter bleef den Staat dienen na den moord op de gebroeders De Witt en offerde zelfs zijn leven. C.G. |
|