Else kwam er weer bij, 't was te verleidelijk. ‘Heb je het heusch durven doen?’ vroeg ze vol bewondering.
‘Hoe laat?’ herhaalde Mies ongeduldig het andere knopje reeds tusschen duim en vinger.
‘Kwart vóór vier,’ raadde Else. ‘'t Zal een heele herrie geven, en dan is 't uur meteen om.’
‘Klaar,’ zei Mies, ‘zou ze erg woest zijn?’ Even lachten ze nog stuipachtig na, maar ‘de krent’ maakte zich al gereed wat orde in de klas te brengen. Zoo dadelijk zou de directrice binnenkomen.
‘Prenez vos livres, mes enfants. Mies, dat opruimen kun je na vieren doen, nu moet het uit zijn. Louise, Else, à vos places, dàpêchez vous.’
Lous teutte nog, terwijl ze naar haar plaats in de eerste bank ging. Ze zag, hoe Mies haar schriften wegnam en tegelijkertijd het klokje op zijn plaats zette. ‘De krent’ had natuurlijk weer niets gemerkt.
Het uur van Juffrouw van Doornick ging als gewoonlijk zonder buitengewone gebeurtenissen voorbij. De directrice onderwees op een bizonder prettige manier en wist allen te boeien. Voor háár leerde zelfs Lous haar lessen. Gichelen, babbelen, voorzeggen, afkijken, 't was onmogelijk in haar tegenwoordigheid. Kwam zij binnen, dan werd zelfs de ergste rustverstoorster gedwee en niemand had haar nog ooit durven tegenspreken. En toch hield men van haar, mogelijk om haar strikte rechtvaardigheid.
Het sloeg drie uur, en de directrice ging heen; juffrouw Dahler kwam nu geschiedenisles geven. In een oogenblik wist iedereen het: Lous, Mies en Else hadden den wekker opgewonden en straks om kwart vóór vier zou hij afloopen. Een zenuwachtige opgewondenheid maakte zich van de meisjes meester. Men verheugde zich reeds op het gezicht dat Dahler trekken zou bij dat onverwacht lawaai en verkneuterde zich in het vooruitzicht van de verwarring, die 't geval noodzakelijk geven moest. De onderwijzeres vond de klasse woeliger dan ooit. Maar ze maakte haar wel meer het leven zuur, och, dat hoorde bij het vak en na de directrice lesgeven was altijd onaangenaam. De reactie maakte de kinders dan altijd bizonder onrustig. Intusschen hield zij flink het oog op Mies, die dacht zij, stellig weer Avat uitspookte, daar in die achterste bank. Gelukkig was de bank hooger dan de andere en zat zij er alleen. Maar ze had nu stellig weer wat met Lous in den zin, de oogentelegraphie was in vollen gang tusschen die twee.
‘Louise, kijk voor je, en zeg me eens, wanneer de dertigjarige oorlog begint’.
Lous had de vraag slechts vaag gehoord.
‘1648,’ zei ze op goed geluk af.
‘O zoo, begon toen die oorlog?’ klonk het droog.
Even ontwaakte Lous. ‘Neen, dat was het einde’.
‘Nu, en 't begin?’
‘1 April 1572’, zei Lous, met al haar gedachten bij Mies en den Avekker. De heele klas gichelde.
‘Je schijnt je verstand thuis te hebben gelaten, Louise, of is de vraag misschien wat al te gemakkelijk? Wie volgt.’
Lous luisterde niet naar de verdere vragen en min of meer juiste antwoorden, wat konden haar de heldenfeiten van Wallenstein of Gustaaf Adolf schelen? Zij maakte stiekem een vers op Mies en haar heldenfeit; want Lous was een dichteres en berijmde alle belangrijke voorvallen in het schoolleven. Juist stikte ze in zichzelve om een paar regels:
‘Ziezoo nu wordt het hoe langer hoe gekker,’ zei Dahler, ‘daar loopt me zoo waar af de wekker....’ toen de deur langzaam openging en de directrice, indrukwekkend als altijd, binnentrad.
Een rilling ging door de klas. 't Gebeurde wel meer, dat ‘Doortje’ eens kwam luisteren naar een of andere les, maar nu kwam ze al bizonder ongelegen. 't Werd waarlijk hoe langer hoe gekker, dacht Lous met een inwendigen grijns. Arme Mies, Avat zou ze in angst zitten, en begaan met haar lot krabbelde ze ongemerkt op een papiertje: houd moed, misschien verdwijnt ze weer voor goed; je lotgenoot tot in den dood! Ze zag kans het stilletjes aan haar achterbuurvrouw te geven; deze durfde het niet door te zenden, en zat onbeweeglijk, als gebiologeerd, te staren naar Juffrouw van Doornick, die de gordijnen eens op en neer trok, terwijl ze luisterde naar het hortend en stootend verloop van den dertigjarigen oorlog. De meisjes hadden de lessen der laatste weken moeten repeteeren, misschien was daarom de directrice wel gekomen. Nu kreeg Mies een beurt en wist, wonder boven wonder, wat haar gevraagd werd, maar ze stotterde vreeselijk uit puren angst. Met opzet had ze het klokje wat schuin gezet, zóó dat ze zonder al te veel de aandacht te trekken de wijzers in het oog kon houden. En nu zag ze, dathet-al-half-vier-was! Juffrouw van Doornick,