Brief uit Berlijn.
Tentoonstellingen.
Een wereldstad is op zichzelf reeds een groote tentoonstelling. En heel vele kleine exposities bevat een metropole? Op elk gebied zijn ze te vinden. Wie maar even gelegenheid ziet, stelt zijn producten te Berlijn tentoon; juist hier, op de groote wereldmarkt, wordt men bekend, heeft men kan van slagen! In menig opzicht, ja, doch, aan den anderen kant is men aan de luimen van de critici overgegeven en die heeren zijn lang niet mak. Vergeet daarbij niet, lieve lezeres, dat het publiek grootendeels op kritieken afgaat. Wat is hiervan het gevolg, dat menig kunstenaar met veel aanleg, zonder eenig succes zijn zaakjes weer thuis krijgt en een ander wiens kunstproducten geniaal genoemd worden, zich mag verheugen over een belangstelling die hem totaal den kop op hol brengt. Wat er veel toe bijdraagt om een mooie kritiek te verwerven, en daarover zal ik maar den sluier laten liggen en liever een kijkje met u gaan nemen van een schilderijententoonstelling, die de moeite waard is te begroeten, al was het alleen om de schilderes te leeren kennen. Een groot aanplakbillet, waarop te lezen stond: ‘Vierte grosze Gemälde-ausstellung, Hermione von Preuschen,’ trok dezer dagen mijn aandacht toen ik in Oud-Berlijn, (dat helaas! bijna geheel is verdwenen en binnen een paar jaren totaal van de oppervlakte is weggeveegd) ronddoolde om mij te verlustigen aan dien eigenaardigen bouwtrant van Duitschland's hoofdstad in vroeger eeuwen. Ik ging het huis binnen, den trap op en stond voor een deur met sparregroen versierd, waarop met groote letters: ‘Ohne klopfen, eintreten!’ was geschilderd.
Ik had al menigmaal van bekende schilders alhier vernomen, dat zij den draak staken met het werk van Hermione von Preuschen. De nieuwsgierigheid was bij mij geprikkeld om persoonlijk te oordeelen; ik maakte dus de deur open en stond in een groote kamer, rondom behangen met schilderijen. Het entrée was niet veel, 50 pfenning, en met den kleinen catalogus, waarin de 130 nummers waren genoteerd, in de hand, begon ik mijn rondgang. Een soort van portière van Oostersche tapijten scheidde deze kamer van een groote ruimte, waar ik in het midden op een lage divan een gedaante zag zitten, die mij meer interesseerde, dan de schilderijen in de voorkamer.
Ik veronderstelde, dat deze vrouw in Japanneesche kleedij, Hermione moest zijn. En zij was het. Ik begon een praatje met haar over Indië en vernam, dat zij acht maanden in Engelsch-Indië had vertoefd, schetsen aldaar maakte en ruim een jaar in haar woning, Schmargendorf-Grunewald, had gewerkt om de schilderijen te voltooien. Haar bloemstukken zijn buitengewoon warm van tint en kunnen de kritiek van kenners doorstaan. Doch hare afgodsbeelden, tempels, natuurtafereelen, landschappen, zijn van nul en geener waarde. De vrouw zelve maakt een droeven indruk. Dat ingevallen, matte uiterlijk, die ongedecideerde kleur der haren, tusschen blond en rood in, het geheel bijgewerkt, zonder eenig spoor van natuurlijkheid, gehuld in een Geisha-costuum, kon mij geen eerbied inboezemen. Reeds het feit, dat een schilderes in de zaal vertoeft waar haar werken door het publiek gecritiseerd worden, kenschetst de ijdele persoonlijkheid. Het is jammer dat Hermione zich niet uitsluitend met bloemenschilderen heeft bezig gehouden, daarin ligt haar kracht. Op haar kan men het Fransche spreekwoord, qui trop embrasse.... met vollen ernst toepassen.
Terug keerende van de Köllnische Fischmarkt, kwam ik door de Leipzigerstrasse en ging het Hohenzollern-Kaufhaus in, waar de terra cotta fabriek ‘Cadinen’ eenige exemplaren had geexposeerd. Deze pottenbakkerij Cadinen is een koninklijke onderneming. Toen keizer Wilhelm II in 1898 eigenaar werd van het riddergoed Cadinen, bestond er reeds een kleine pottenbakkerij, die echter van weinig belang was. Keizer Wilhelm liet het tot een fabriek vergrooten, droeg verschillende kunstenaars van naam op, teekeningen te leveren voor modellen van terra cotta voorwerpen en gaf door zijn belang-