| |
Boekbeschouwing.
I. De roman van Mata-Hari.
‘De Roman van Mata-Hari’ zag dezer dagen het licht.
‘Mata-Hari’ = Oog van den Dag = de Zon.
Mata-Hari, de zooveel besproken danseres, die te Parijs, Weenen, Madrid danste voor een uitgelezen publiek! Haar roman beschreven, haar huwelijksleven ten prooi aan het publiek!!
Mata-hari is Mevrouw Mac-Leod-Zelle; niet, zooals men eerst beweerde, een Indische, maar een Friezin van geboorte.
Men wordt ten eerste aangetrokken door haar portret buiten op, een mooie, slanke vrouw in een aesthétisch gewaad, een kleed, dat de vormen van het lichaam goed doet uitkomen.
Binnen in is diezelfde vrouw als meisje, als bruid enz. en dan als danseres in allerlei poses. Men wordt geprikkeld, men wil er meer van weten; men heeft hooren mompelen van een zeer ongelukkig huwelijk, een mooie vrouw, die Indische dansen uitvoert, en zoo zal dat boek veel gekocht en gelezen worden en als men 't gelezen heeft, blijft er dan wat van over? Neen, helaas, neen.
Mata-Hari vertelt haar huwelijksleven bij wijze van een dagboek; 't is een aaneenschakeling van ellende; maar hoe een vrouw er toe komt, dat alles aan het publiek uit te bazuinen, is mij een raadsel.
Zij zelve schrijft in een brief aan haar vader: ‘Il faut laver son linge sale en famille;’ mij dunkt, zooveel te meer reden, het boek van haar leven, de wereld niet in te zenden,
Het boek is een opéénvolging van leelijke handelingen van den heer Mac-Leod, maar heeft Mata-Hari er wel eens over gedacht, dat het altijd praten over eigen schoonheid en de zich-zelf-opkammerij, iemand gruwelijk verveelt?
Ik zou er haast toe komen om het eens te zijn met haar man, die haar gezegd moet hebben: ‘Nu ik 't aardige van je kopje heb afgekeken, nu kun je opdonderen.’
Al de brieven van Mata-Hari aan hare ouders behandelen denzelfden toestand: ‘het’ ongelukkige huwelijk, waarin zij door Mac-Leod mishandeld, bespuwd enz. wordt, daarbij steeds pratende over eigen mooiheid en over de charmes, die zij schijnt te bezitten voor andere leden van het mannelijk geslacht.
Die brieven zijn gewoon criant vervelend, want de stijl is geenszins boeiend en littéraire waarde bezit het boek evenmin; 't is alles dunnetjes boven op.
Men vergelijke slechts het dagboek van Pierre de Coulevain, ‘Sur la Branche,’ dat blijft van 't begin tot 't eind boeiend, maar de roman van Mata-Hari verveelt.
Eén ding echter maakt, dat Mevrouw Mac-Leod mij antipathiek is en dat geeft
| |
| |
me weêr een beeld van de moderne vrouw.
Op bladzijde 75 staat: veel omslachtige drukte baarde deze gebeurtenis mij niet; de kleine Jeanne-Louisa genaamd, werd eveneens aan een baboe toevertrouwd, zoodat ik voor een goed deel van kinderlijke zorgen ontheven was.
Een vrouw, die moeder beweert te zijn, schrijft zulke taal? -
De beide menschen zijn dan eindelijk gescheiden en Mata-Hari gaat dansen om in haar levensonderhoud te voorzien.
Nû zou men denken, dat er een heel relaas in zou staan, hoe zij dat alles leerde in het musée Guimet, dat zij voor zich zag openen, maar neen, niets daarvan.
Alleen meldt zij, dat zij een paar contracten had gesloten om in Spanje, Weenen enz. te dansen, en dan volgen er een paar recenties uit dagbladen, hoe de danseuse Mata-Hari beoordeeld wordt.
Naar mijn idée is dit boek slechts de wereld ingezonden om voor Mata-Hari zelf reclame te maken. Als zij in ons land komt dansen, zal men wel benieuwd zijn, om die mooie vrouw van nabij te zien.
Het is te hopen, dat haar dansen mooier zal zijn dan zij zelf, want mooiheid door je zelf uitgebazuind, moet beslist tegenvallen.
Doordat Mata-Hari zich zelf zoo verheven heeft, is die slechtheid van haar man niet zoo vooruit getreden, en zal het boek misschien het doel missen, dat haar vader zich voorgesteld heeft.
C. SCHLIMMER-ARNTZENIUS.
Amsterdam, 13 Maart '07.
| |
II. De naakte waarheid omtrent Mata-Hari door C. Schlimmer-Arntzenius.
Nauwelijks had ik een beschouwing geschreven over de(n) Roman van Mata-Hari, dien ik een prulboek noemde en waarin de heldin van het boek mij hoogst onsympathiek voorkwam, of daar verscheen ‘De naakte waarheid omtrent Mata-Hari’, waarin de bewuste danseres meer in mijn achting rees.
Want gelooft men alles wat in dit laatste boekje, door Priem bewerkt, staat, dan heeft Mata-Hari haar roman niet geschreven, ja zelfs is zij er onkundig van gebleven, totdat zij zelf een exemplaar daarvan in bezit kreeg.
In de ‘Roman van Mata-Hari’, komen veelvuldige leugens en scheeve voorstellingen van zaken voor, alles het werk van den heer Zelle en wie weet van wien nog meer.
In Priem's boekje is Mata-Hari geinterviewd geworden door een journalist en wat zij hem heeft toevertrouwd, of liever gezegd wat zij met hem besproken heeft, doet die vrouw in mijn achting rijzen.
Zooals Mata-Hari voorgesteld wordt in haar roman is het een beeld van de vrouw, n.l. de slechte beteekenis er van. Altijd lamenteerende, altijd haar zelf op den voorgrond stellende, om nog niet te spreken over eigen lof, eigen schoonheid nummer één, en haar man aftakelende altijd door. Ik vond het zoo'n nieterig, burgerlijk zieltje, die heele Mata-Hari en geen zweem van artistiek. Zij zegt het zelf ook aan den journalist, dat men haar figuur bedorven heeft in dien roman; zij is in 't geheel niet zoo.
Haar geheele interview is van haár kant een eerlijke opbiechterij, een zich geven zooals zij is. Zij verbloemt niets, integendeel, ze zegt precies zooals zij is.
Zij heeft temperament en aan dat temperament is het te wijten, dat haar huwelijk met Mac-Leod zoo ongelukkig werd.
Zij bekent verder, dat ze nooit had moeten trouwen, want een vrouw, zooals zij met zulk een vlinderachtig temperament, zou ieder man ongelukkig gemaakt hebben.
Zij was de schuld van alles, dat bekende ze en zij vond het een laagheid, zooals Mac-Leod in het boek werd vertrapt.
Dat hij jaloersch was, daar gaf zij ook aanleiding toe, aangezien zij steeds flirtte met anderen. Haar man was twintig jaar ouder en haar temperament was nu eenmaal zoo... Ziehier de biecht van Mata-Hari.
Dit dansleventje bevalt Mata-Hari; zij kan aan al hare grillen voldoen. Den eenen avond soupeert zij met Graaf C., den anderen avond met den marquis A. en als ze niet danst, neemt ze vacantie en maakt een reisje met Baron B.
Ruiterlijk komt ze voor alles uit, en hierdoor is zij me sympathiek, ofschoon ik haar natuurlijk niet als voorbeeld zou willen stellen.
Er is een durf in haar, om dat alles zoo te zeggen, wat ze doet, wat ze wil en wàt ze is, want zulke dingen wil de wereld nu liever niet gezegd hebben; wat je denkt, dat komt er niet op aan voor mèn, ofschoon 't, dunkt me, toch vrij wel 't zelfde is.
En is die vrouw nu zooveel slechter dan de anderen, die zedig langs den weg loopen met een kind aan iedere hand?
| |
| |
Is die vrouw nu te verfoeien en te mijden als de pest? Velen zullen dat wel toestemmend beantwoorden, maar ik zeg ‘neen’.
Die vrouw heeft ten minste een opinie, is zich zelf, in zóóver, dat haar niets raakt, wat men van haar zegt, voelt zich verheven boven anderen.
En ik vind ook, dat ‘Mea Culpa’, dat zelf bekennen, dat alles aan haar te wijten is en zij de schuld draagt van veel, kijk, met dat ‘Mea Culpa’ rijst Mata Hari in mijn achting.
Iemand, die schuld bekent, staat die niet hoog?
Misschien was 't óók een leugen, wat er omtrent haar geschreven was, dat zij het kind gelukkig aan de zorgen van een baboe kon overlaten, want daarin was zij mij hoogst onsympathiek.
De roman van Mata Hari is een doodeenvoudige duiten-questie geweest; ze hebben geld verdiend er mede, ze hebben hun doel bereikt, maar de figuur van de heldin van het boek is schandelijk misvormd.
Had de danseres dit alles vooruit geweten, zij had nooit hare toestemming gegeven om haar leven te laten beschrijven.
Amsterdam, 7 April '07.
| |
III. De Moderne Vrouwenbeweging, beoordeeld door een zenuwarts.
Er is mij een belangrijke brochure in handen gekomen, die mij zeer heeft geïnteresseerd. En 't is om de aandacht van zooveel mogelijk vrouwen er op te vestigen, dat ik dit stukje juist in dit blad schrijf.
De brochure heet ‘De moderne vrouwenbeweging, van psychologisch-philosophisch standpunt bezien’; de schrijver is Dr. F.J. Soesman, zenuwarts. (Uitgever: Van Stockum en Zoon, 's Gravenhage). Velen zullen ze misschien reeds doorgelezen hebben, want ze werd reeds in 1905 uitgegeven; anderen kennen den inhoud wellicht door dien gehoord te hebben in den vorm van een voordracht, in de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht op 28 Dec. 1904. Maar er zullen toch altijd zeer velen overblijven, die er nu pas voor den eersten keer van hooren. En m.i. is het van het grootste belang voor ons vraagstuk, dat deze brochure bekend raakt in den grootst mogelijken kring.
Dr. Soesman beziet de moderne vrouwenbeweging ‘zoo objectief mogelijk uit het gezichtspunt van den psycholoog, die een draad ziet loopen door alle uitingen van den menschelijken geest en die in al die uitingen loten ziet van den wassenden boom der algemeene Emancipatie, der Vrijheid in haar ruimsten zin.’
Het doel van zijn brochure is, de vrouwen op te wekken zelf over de zaak na te denken, en te trachten, de hartstochten te onderdrukken, die ons mogen opzweepen, en waaraan eigenlijk niemand ontkomt, die met een jeugdige zaak meevoelt. Om dat doel te bereiken, ons te zeggen hoe en waarom wij vrouwen zelf tot de oplossing van ons vraagstuk moeten meewerken, wil Dr. Soesman ons tot gids zijn en trachten ‘ietwat orde te brengen in den chaos van gewaarwordingen, die den modernen vrouwengeest bestormen.’ (blz. 27).
Van medische zijde zijn reeds talrijke ernstige pogingen aangewend om de vrouwenvraag tot een goed eind te brengen, en de draad die door al die pogingen heenloopt, is de vergelijking, niet tusschen den Man en de Vrouw, zooals men bij oppervlakkige beschouwing zou meenen, maar wel tusschen eenige mannen en eenige vrouwen. Men heeft vergeleken: hun hersengewicht, enz. 't Waren vergelijkingen tusschen gedeelten van eenheden. En daardoor is er een groote, bijna onherstelbare wetenschappelijke fout binnengeslopen. ‘Bij alle vergelijkingen van gedeelten eener éénheid n.l. loopt men gevaar die éénheid zelve over het hoofd te zien, en voornamelijk is dit het geval bij de vergelijking van gedeelten eener levende éénheid.’
Wie twee aangezichten met elkaar vergelijken wil, die moet méér zijn dan anatoom: hij moet niet alleen den neus, den mond en andere gedeelten kunnen zien, maar in de alleréérste plaats moet hij kunnen onderscheiden de uitdrukking van 't aangezicht. Dát is wat verschil kan maken tusschen twee eenheden, die uiterlijk op elkander gelijken in hun bestanddeelen.
En deze beeldspraak overbrengend op de z.g. vrouwenvraag, zegt Dr. Soesman: ‘dat het velen en met name den mannelijken onderzoekers ontbroken heeft aan de eigenschap, een dieperen blik te kunnen slaan in dat eigenaardige complex van het vrouwelijk wezen, dat op zichzelf, als geheel beschouwd... niet te vergelijken is met dat andere complex, waaraan men den naam “man” gegeven heeft.’
Elke poging tot vergelijking kan slechts een ruwe benadering zijn. Bij den tegenwoordigen stand der wetenschap kunnen man
| |
| |
en vrouw elkaar slechts meten met subjectieve maten, waardoor hun pogingen om elkaars motieven te doorgronden niet wetenschappelijk mogen genoemd worden. 't Eenige wat we vooreerst kunnen doen, is oplettend te luisteren wanneer één der beide sexen omtrent haar eigen motieven iets aan de andere mededeelt. Maar dat mededeelen behoort reeds ‘tot de grootste moeilijkheden omdat in de meeste gevallen die motieven aan de zelfobservatie ontsnappen.’ (ik cursiveer, J.C.L.H.)
Op grond van deze dingen roept de schrijver den mannelijken onderzoekers toe, dat zij, eer zij een vergelijking willen maken tusschen man, en vrouw, de eigenschap moeten verwerven de vrouw als éénheid te beschouwen. ‘Tracht hare biologische plaats te doorgronden als een ruimere éénheid dan is afgebakend door hare physieke geaardheid, door haar hersengewicht, enz., en dan is afgebakend door hare projectie naar buiten in den vorm van min of meer belangrijken, wetenschappelijken arbeid.’ (bladz. 11)
‘Ten slotte kan de levende mensch alleen begrepen worden, ook wetenschappelijk begrepen, wanneer hij als een accumulator, misschien als een centrum, als een bron van arbeidsvermogen, beschouwd wordt.’ (bladz. 13)
En zoolang de onderzoekers dit niet kunnen doen, is het beter dat ze hun oordeel opschorten over de al of niet geschiktheid der vrouw voor de studie en der studie voor de vrouw, tot dat ze de resultaten zullen zien van den door de vrouwen aangebonden strijd. Zeker, er zullen slachtoffers vallen, maar heeft de vrouwenbeweging dit niet gemeen met alle jeugdige bewegingen? Bij den aanleg van den postweg, die Oost- en West-Java zou verbinden, moest Daendels toch ook loopen over de graven van honderden inboorlingen, die hem moesten bijstaan in de volvoering van zijn grootsche plannen. (bladz. 13) Laat de vrouwen deelnemen aan den grooten kultuurkamp! De draad die door deze beweging loopt, is: het ontwaken der bewustwordende, vrouwelijke individualiteit, de dageraad van haar zelfbewustzijn. (bladz. 16). In elk geval past het den mannen, zich te onthouden nog meer hinderpalen in den weg te leggen, dan reeds door de natuur zelve voor den voet der vrouw geworpen worden.
Na de vraag hoe de man in het algemeen de eischen der vrouw kan steunen, komt er een andere ter bespreking, n.l.:
hoe kan de vrouw ín het algemeen er toe bijdragen, dat zij gehoor vindt voor hetgeen haar heilig geworden is?
Dr. Soesman wijst er ons allereerst op, dat we niet uitsluitend de omstandigheden, en voornamelijk den man, moeten beschuldigen, de vrije evolutie der vrouw in den weg te hebben gestaan! Zeker, de omstandigheden hebben óók schuld gehad. Maar niet geheel en al. ‘Wel degelijk meen ik het recht te hebben,’ zegt de schrijver, ‘met de feiten vóór mij, tot de conclusie te mogen komen, dat ook andere factoren, factoren, spruitende uit het individu, uit de vrouw zelf, het hunne hiertoe hebben bijgedragen.’
Alles overwegende, zijn de vrouwen voornamelijk op zichzelve aangewezen, en moeten zij vooreerst in zichzelf de kracht zoeken, die hen brengen moet waar ze komen willen. (bladz. 20). ‘Werpt dan allereerst een blik in uw eigen gemoedsleven,’ roept de schrijver ons toe, ‘tracht u klaar te maken, wat gij zelven zijt, werpt van u af uw valsche schaamte en uw valschen trots, weesteerlijk in uwe beschouwingen, omdat gij alleen dan de heilige zaak kunt dienen die de uwe is’... ‘En wat deren u dan de slachtoffers, die om u heen vallen, en die vallen bij iedere jeugdige beweging’... ‘Onderdrukt de hartstochten, die uw blik verduisteren, die u geen objectieven, breeden kijk gunnen op het vraagstuk, waarvan gij de oplossing hebt ter hand genomen.’
Wij moeten beginnen met de verheffing van onszelf door ons inwendig te versterken. En wat 't studie-vraagstuk betreft, in welke richting moet zich onze studie uitstrekken? ‘Over alle takken van wetenschap,’ antwoordt Dr. Soesman; hij noemt er geen op als in het bijzonder voor ons geschikt. Want wetenschappelijk einddoel van al die studie zal zijn: een wetenschappelijke psychologie der vrouw, en daarvoor is wetenschappelijke voorbereiding noodig.
(Wel is waar is er reeds een psychologie der vrouw geschreven door verschillende vrouwen, o.a. Laura Marholm, Marie Baschkirschew en Ellen Key, maar hare pogingen zijn niet wetenschappelijk).
Maar toch waarschuwt de schrijver: ‘Dat de aankomende vrouw zich toch vóór alles afvrage of zij over voldoende aanleg en kracht beschikt, om zich te wagen op een gebied, dat overal met scherpe doornen bezaaid is, dat zij toch leere inzien, dat het beoefenen der wetenschap alleen, zonder voldoend aethisch
| |
| |
weerstandsvermogen zeer dikwijls leidt tot evenwichtsstoornissen in het organisme, tot neurasthenie met hare droevige gevolgen en in laatste instantie tot ondermijning van het individueele geluk.’
Er wordt in onzen tijd vaak onnadenkend en roekeloos gehandeld, waardoor er noodelooze slachtoffers worden gemaakt. De vrouwenbeweging heeft deze kenmerken: overmoed en gebrek aan zelfkennis.
Laten de vrouwen toch niet vergeten, dat het er bij de projectie naar buiten niet op aankomt, hoeveel zij produceeren, maar wèl wat zij voortbrengen, en dat de waarde in de eerste plaats wordt bepaald door het doel waarmee het wordt voortgebracht. En wanneer het resultaat van hun strijd zal zijn een betere kennis van de vrouwenziel, dan zullen ze zich ook voor de wetenschap verdienstelijk hebben gemaakt. Want 't is een kennis ‘die aan beide helften van het menschdom ten nutte komt, en die door de ernstigen van beide helften met even groot verlangen wordt te gemoet gezien.’
Het zij mij veroorloofd, hierbij eenige persoonlijke opmerkingen te voegen, gegrond op wat ik heb gehoord, gezien en ondervonden op studie-gebied. Het studie-vraagstuk wordt in onze dagen druk besproken en overdacht, maar hoevelen doen dit niet met een oppervlakkigheid die ons verbaasd doet staan! Dr. Soesman spreekt van medici die een wetenschappelijke fout begingen, omdat zij slechts gedeelten der vrouw beschouwden tot 't komen van een resultaat omtrent haar éénheid, en deze beoordeelden b.v. naar 't hersengewicht alleen. Maar welke gróóte fouten begaan dan toch de groote massa leeken, die tot een besliste bewering komen: ‘de vrouw is voor degelijke studie geschikt’, terwijl ze slechts afgaan op een reeks namen van geslaagden voor examens, zonder die personen zelfs maar van aanzien te kennen! 't Is m.i. zóó verbazend moeilijk een studeerende vrouw te beschouwen in haar gehééle eenheid, die zich zooveel verder uitstrekt dan uiterlijkheden alleen, dat er zelfs in den kring harer vrienden wellicht slechts enkelen zich zullen bevinden, die haar volkomen juist kunnen beoordeelen. Zulk een oordeel vereischt heel wat kennis, en niet alleen kennis van de vrouwenziel, hoewel deze zeker de voornaamste is. Er worden in onzen tijd zeer veel oppervlakkige uitspraken gedaan, en dit zal ongetwijfeld noodelooze slachtoffers maken.
De vraag: ‘is de vrouw tot intellectueelen arbeid geschikt?’ is m.i. véel te vaag. Is niet elke vrouw, die eenigszins intelligent is, daartoe geschikt? D. w.z.: kan niet iedereen die een ‘goed hoofd’ voor begrijpen heeft, die verstand bezit, in staat zijn hersenarbeid te doen? We moeten die vraag preciseeren: ‘is iedere vrouw met verstand geschikt tot ernstigen, geregelden, inspannenden, vooral verplichten hoofdarbeid van jaren achter elkaar, vooral als 't geldt zware wetenschappelijke studie die haar hééle eenheid vereischt?’ Terwijl dan voor dezelfde vrouw ja geantwoord wordt op de 1ste vraag, kan 't gebeuren dat er neen moet gezegd worden op de tweede.
Deze beweringen zijn gegrond op feiten. Hierbij meen ik nog dit te mogen voegen: de tweede vraag neigt m.i. des te eerder naar het ontkennende antwoord, als die zware inspannende studie valt in de jaren van haar grootste ontwikkeling, n.l. in de moeilijkste jaren van kind tot volkomen volwassen vrouw, ook naar den geest. - Beschouw ik de voor mij liggende feiten, en tracht ik ze, zoo goed als dat nu in mijn macht staat, te beschouwen in hun geheele biologische éénheid, dan meen ik tot de conclusie te mogen komen: de voornaamste factor, waarmee we rekening hebben te houden bij het beoordeelen eener vrouwelijke éénheid, ligt in de zielsgeaardheid. Er zijn onder deze feiten vrouwen met waarlijk goede intelligenties. Ik heb 't oog speciaal op een van hen, die heel mooi een 5 j. jongens H.B.S. heeft doorloopen, daarna acte lager onderwijs gehaald met schitterende cijfers, waaronder de allerhoogste, maar verdergaande in een lagere taalacte, zich zóó bovenmatig daarvoor moest inspannen, dat ze nu op doktersbevel de studie moet staken. Hij sprak van ruggemergsprikkeling, die bij doorstudeeren in ruggemergstering kon overgaan. Ze is van groote, knappe gestalte en ziet er uiterlijk gezond uit. 't Ligt niet zoozeer aan de omstandigheden, daar deze ook zijn doorgemaakt door een ander lid van 't gezin, die met een op zichzelf zwaardere studie tot een uitstekend resultaat kwam.
Ook onder studeerenden is men véél te gauw klaar de schuld te geven aan de omstandigheden, vooral aan leermeesters en examinatoren, wanneer men niet het gehoopte of verwachte resultaat bereikt. Zelden worden de oorzaken éerlijk gezocht in ‘factoren ontspruitende aan het individu zelf.’ ‘Ze hebben mij gezocht,’ wordt een te gangbare term.
Wat het dagboek betreft van Marie Basch- | |
| |
kirschew, het moge geen wetenschappelijke psychologie zijn, die kan er wel van gemaakt worden, geloof ik, als al die oprechte uitingen worden verklaard door een vrouw, die de vrouwenziel volkomen heeft leeren begrijpen. Marie B. was zeker een buitengewoon meisje, maar de kern van haar vrouwelijke eenheid heeft zij m.i. gemeen met andere vrouwen, ofschoon de hoogstaanden die het hóógst opvatten. - Onderneemt een man het, met den tegenwoordigen stand der wetenschap, die psychische verschijnselen en uitingen te verklaren, dan kunnen zijn pogingen niet wetenschappelijk genoemd worden. Hij meet een éénheid, die niet te vergelijken is met een mannelijke, met zijn subjectieve maat. (zie bladz. 10 van de brochure). Dat zulk meten verkeerd kan uitvallen, bewijst m.i. de heer Joh. de Meester in zijn artikel over Marie Baschkirschew in Elzevier's Maandschrift van Februari. Hij verklaart de motieven der uitingen eener vrouwelijke éénheid als Marie B. met de maat eener mannelijke éénheid als de zijne. Zelfs voor hen, die niet met zijn zienswijze instemmen, is daarom zijn artikel het lezen waard.
Waar wij dus vooral op onszelf zijn aangewezen om te geraken tot het doel, het vinden eener wetenschappelijke psychologie der vrouw, wil ook ik van mijn kant vooral de studeerenden opwekken: laten wij in deze richting aan het werk gaan! Wat mij persoonlijk betreft, ik vind Daendels' voorbeeld onsympathiek; mij deren de slachtoffers wèl; en ik sluit mij van harte aan bij hen, die het aantal slachtoffers zoo klein mogelijk willen maken, door een werkzaam aandeel te nemen in de juiste en spoedige oplossing van ons vraagstuk.
JEANNE C.L. HELFRICH.
|
|