lijden, ontbering, verlies; voor deze wet buigt de mensch zich, overtuigd, tevreden. Het deel is voorbijgaand, het geheel is blijvend. De dood is slechts de wederopname van het deel in het oorspronkelijk wereldgeheel. Aan sterven zijn geen verborgen verschrikkingen verbonden; het is eenvoudig een incident in den loop van het bestaan. De dood is eveneens een der voorschriften van de natuur, neem dus onbevreesd en kalm afscheid van het leven. De wereldorde is volmaakt, alles wat geschiedt is goed; zie scherp toe en gij zult het zoo vinden.
Wanneer bemoeizucht, ondank, geweld, list, ijverzucht uw deel zijn, kunt gij daardoor niet gedeerd worden. De zondaar die uw broeder is, maakt evenals gij deel uit van het heelal; gij kunt niet strijden met uwen broeder, daar gij tot samenwerken geschapen zijt, evenals de handen, voeten, oogen, samenwerken voor het lichaam. Elkaar bestrijden is tegen de natuur.
In zijn eigen domein heeft het ‘innerlijk zelf’ volkomen alleenheerschappij. Niemand kan ons verhinderen woord en daad in overeenstemming te brengen met de natuur, waar wij een deel van zijn; niemand kan ons van onzen wil berooven. Voor aanvallen van buiten, hetzij door het harde noodlot, of door kwaadwilligheid der menschen, is de wil onaantastbaar. Vrijheid van denken kan niemand en niets verhinderen, noch vuur, noch staal, noch laster kunnen haar deren. Zij is een wereld op zichzelf, een onwankelbare rots waartegen de golven voortdurend aandruischen, tot zij eindelijk in rust zullen overgaan.
Wanneer tegenspoed uw deel is, zult gij dat niet als een ongeluk beschouwen; kan iets ongelukkig zijn dat geen verkrachting der natuur is, en kunt gij iets verkrachting der natuur noemen, wanneer het daarmede niet in strijd is? Kan hetgeen U overkomen is U eenigermate weerhouden goed te zijn, rechtvaardig, gematigd, edelmoedig, onderzoekend, eerlijk, vrij, of iets anders waarin de menschelijke natuur hare volle vergelding vindt? Wanneer gij tot morren geneigd zijt, zult gij niet zeggen: ‘wat mijn deel werd is ongeluk’ doch: ‘het moedig te dragen is geluk.’ -
Critiek en laster mogen U niet weerhouden goed te handelen; hoeveel kostbare tijd zou niet gespaard worden door minder te letten op hetgeen de menschen van ons zeggen, doch alleen te zorgen dat onze eigen handelingen rechtvaardig en edel zijn. Het is vreemd dat de mensch, die zichzelf liefheeft boven alle anderen, minder waarde hecht aan zijn eigen opinie over zichzelf dan aan die zijner medemenschen. -
Doet een ander U onrecht aan, dat is zijn zaak; gij krijgt op zoo'n oogenblik hetgeen voór U bestemd was. Bedenk dat zondigen onwillens geschiedt, en dat verdraagzaamheid een vorm van rechtvaardigheid is. De zondaar zondigt tegenover zichzelve door zich te verlagen. - Indien gij meer doordrongen waart van het éphémère des levens, zoudt gij u aangename voorvallen niet aantrekken alsof zij onvergankelijk waren. -
Voor alles moet gij onverstoorbaar kalm zijn, in de overtuiging dat alles de wetten der natuur volgt. Elken dag uit te leven alsof hij uw laatste ware, zonder koortsachtige gejaagdheid, noch indolentie, noch halfheid, is een stap tot volmaking. Waartoe zoudt gij u verontrusten, terwijl de wereld van eeuw tot eeuw haren kringloop volbrengt?
Geluk hangt af van het standpunt dat men voor de wereldbeschouwing inneemt.
In het leven is tijd een oogenblik, het bestaan kortstondig, het bewustzijn duister, het stoffelijk omhulsel vergankelijk, de ziel een ademtocht, fortuin onbetrouwbaar, roem voorbijgaand, faam vergetelheid. - Wat kan dan onze schreden leiden? Eèn ding alleen: philosophie, d.w.z. de godheid die in de ziel woont onaangetast behouden, boven vreugde en leed verheven zijn, nooit ondoordacht handelen, valschheid en onoprechtheid schuwen, plichtbetrachting, wat anderen ook doen of laten mogen, het lot dat uw deel is aanvaarden als emaneerende uit dezelfde levensbron waaruit ook de mensch is voortgekomen en ten slotte, rustig den dood afwachten, de natuurlijke oplossing der elementen waaruit ieder schepsel is samengesteld. Wanneer de samenstellende elementen hunne voortdurende gedaanteverwisseling niet vreezen, waarom zoudt gij dan de metamorphose van het geheel vreezen? -
Alles komt van de natuur, en de natuur kent geen slechtheid.
E.K.