warm, geen koeltje te bekennen. Er was geschreven, dat ik afgehaald zou worden van de boot: het dorp M. lag een half uur rijdens van de aanlegplaats. Ik was goedsmoeds en stapte vlug aan wal, maar wie beschrijft mijne teleurstelling, toen ik daar paard noch rijtuig, meid noch knecht zag staan, om me af te halen. De tranen sprongen mij in de oogen. - Hoe kon dit nu zoo verkeerd begrepen zijn? ik had zoo duidelijk geschreven dezen woensdag.
Toch besloot ik den weg maar in te slaan, die, naar den handwijzer te oordeelen, mij te M. zou brengen, zij het dan ook na ruim een uur te hebben geblakerd in de Juli-zon op het heetst van den dag. -
‘Geduld overwint alles,’ zei ik tegen mezelf ‘gelukkig, dat Wim niet vermoedt, hoe ik nu in mijn eentje langs dorre zandwegen zijn “logeerhuis” tracht te bereiken.’
Eindelijk.... daar zag ik de eerste huizen van het dorp. - Ik vroeg aan een veldwachter naar de woning van den dokter.
‘O, die woont nog een eindje verder, Juffrouw, - als je flink aanloopt, kan u er in tien minuten zijn.’
‘Dank u.’
Laatste loodjes wat woogt gij zwaar!
Goddank - daar stond ik voor de bewuste woning.... maar wat was dàt nu? nu duizelde ik toch oprecht van schrik, daar stond: Dr. Janssen, Arts; en mijn dokter heette Tersteegh....
Werktuigelijk belde ik aan, ik zou dan vragen een oogenblik te mogen rusten en een glas water.... o, ik brandde van dorst, ik kón niet meer. -
De meid deed open en als groet aan mijn adres, schreeuwde ze uit alle macht door den gang:
‘Mevrouw?!.... daar is de juffrouw al....’
‘Dus tóch terecht, maar hoe kón dat?’
In de voorkamer werd ik ontvangen door een dik, vierkant propje met roode bellefleurwangen, die zich als Dokter Janssen's vrouw, voorstelde.
‘U zult het zeker warm hebben gehad, zoo'n loopje bij deze hitte is niet alles.’ -
‘Nee Mevrouw, 't was haast niet te doen, maar dit blijkt trouwens een misverstand te zijn, want ik moest bij Dr. Tersteegh zijn, en uw man heet Janssen.’
‘Nee, 't is geen misverstand, alleen mijnheer verwachtte u een week later, zoo meende ik tenminste uit uw briefkaart op te maken. Mijnheer was nog wèl zoo'n beetje in dubio, ziet u, maar ik heb gezegd, wel nee, de Juffrouw bedoelt vandaag over acht dagen. - Nu, dat is ook wat.’
‘Heeft u mijn briefkaart niet meer? Die zou ik nog graag even herlezen, ik heb zoo duidelijk van daag geschreven.’
‘Ja, wacht, ik geloof, dat ze nog in 't la-tafel-laadje ligt....’
‘Gunteke, je zou zeggen,’ kwam ze aanzwoegen, ‘nú lees ik er oók van daag uit, 'k begrijp er niets van. - U moet weten, mijn man heeft de practijk aan Dr. Tersteegh over gedaan, maar de bevolking moet dat niet weten, ziet u. Mijn man is nu al weer naar onze nieuwe standplaats en Dr. Tersteegh neemt het nu, zoo 't heet, voor hem waar en komt er zoo in.... Wilt u een glaasje melk?’
‘Dolgraag ook een glaasje water?’
En ze ging naar de keuken.
Onderwijl kwamen drie kinderen binnen en daar ik veel van kinderen houd, vond Mevrouw Janssen mij in druk gebabbel met de kleinen.
‘Is u niet verloofd? - u zoudt een goed moedertje zijn.’
‘Neen Mevrouw, of eigenlijk wèl, maar dat kan geen huwelijk worden.’ - Ik schrok van mijn plotselingen uitleg.
‘Hoe dan?’ En ze zette zich op een stoel bij mij neer.
‘Och, geloofs-questie.’
‘Nu wou ik u wijzer, geloofs-questie? Wat is nu geloof? Ik weet heelemaal niet, wat ik geloof. - (Dat geloofde ik graag.) Nee, zegt u nu zelf, wat is geloof? Ik zou mijn man niet hebben afgezegd daarom, ik zeg maar, hebben is hebben, en krijgen is de kunst.’
Deze hooge moraliteits les liet ik maar onbeantwoord. Mevrouw Janssen ging met ambitie voort:
‘Ja, ziet u, Dr. Tersteegh is verloofd geweest, maar dat is afgeraakt. Och, er kan zóóveel tusschenbeiden komen, en dan is 't maar beter, dat 't bijtijds af gaat....’
Op welk een kluchtige manier zat ik daar met eene vreemde zóó maar over de intiemste dingen te spreken.
‘Dokter Tersteegh neemt nooit een vrouw... o nee....’ en schudde haar hoofd gewichtig heen en weer.
‘Heeft hij dat gezegd?’ vroeg ik.
‘Neen, dat zegt hij niet ronduit, maar dat is mijn vaste overtuiging, weet u.’ -