beekje veranderd was in een zwarte lavastroom; alle bloemen der weide waren verdord, en door snijdende distels zocht hij zijnen weg naar zijn eenzaam huis.
Daar zette hij zich dan op den drempel neder, en zong - en zong - droeve wanhoopsklachten, die brandden als vuur en loeiden als de stormwind, en dan weer bruischten als de golven van den oceaan, om te eindigen in eenen langen zucht, als wanneer de wind door 't slanke riet glijdt.
En zijne liederen klonken vèr, vèr door de wouden en over de heiden en deden de menschenkinderen huiveren.
Maar niemand brachten ze troost. Dat kwam, omdat hij nog nooit de zon gezien had.
- En eindelijk zweeg hij. Dan bogen de bladerlooze naaldentakken zich over hem heen, als treurden ze met hem, en de ijskoude boomvingers streelden zijn hoog voorhoofd en zijn golvend donker haar; - maar geen verkwikkend koeltje ruischte door de takken, en het woud stond roerloos, in drukkende onbeweeglijkheid - - - - -
* * *
Toen kwam tot hem het zonnemeisje.
Een lichtglans straalde af van haar lang blond haar, dat als vloeiend goud langs hare schouders golfde; licht schitterden hare helle oogen. Zij trad op hem toe en legde de hand op zijnen schouder.
Het was hem, of eene weldadige warmte door zijn heele lichaam stroomde; hij sloeg de oogen op en zag een vreemd, heerlijk licht, zooals hij nog nooit gezien had - een licht, dat aan zijn droef gelaat eenen wonderen glans gaf.
Dat licht was een zonnestraal.
Toen legde het meisje beide handen op zijne schouders en drukte hem eenen langen kus op 't doorgroefde voorhoofd.
En zie, zijne moede trekken ontspanden zich; het was, als ontwaakte er een nieuw leven in zijne borst. Hij knielde voor haar neer, kuste haar witschitterend gewaad, hare gouden lokken; en smeekend klonk zijn lied, als eene bede om licht, om zon, om geluk. -
Toen sloeg het meisje beide handen voor 't gelaat, en ook hij boog zwijgend het hoofd. Lang stond ze zoo roerloos - een heerlijk lichtbeeld. Toen riep ze met eene stem, zoo helder als zonnelicht en lieflijk als beekgeruisch: ‘Ja, ik wil - en ik kan!’ -
Zij stak hem beide handen toe en deed hem opstaan, en toen bemerkte hij, dat tusschen de sombere boomen lichte bloemen hunne kopjes omhoog staken, hoe in de takken der dennen honderde vogelkeeltjes een loflied ten hemel zonden; hij zag dat zijne ellendige woning in 'n lieflijk, met rozen en wingerd begroeid hutje veranderd was.
En hij smeekte: ‘Ik ben zoo moe; laat me hier rusten.’
Maar zij nam hem bij de hand en hare lippen fluisterden ernstig: ‘Later.’ En ze voerde hem uit het bosch, dat hem nu zoo heerlijk schoon voorkwam, over heiden en weiden, verder, steeds verder - door 't leven.
En hij kwam bij de menschen. Eerst vluchtten ze allen, evenals vroeger. Dan sloeg weer het zonnemeisje de handen voor 't gelaat, en bad, lang en innig. Dan zag ze hem diep, diep in de oogen, en hij voelde hoe nieuwe warmte hem doorstroomde, en hij ging verder, vol moed.
En langzamerhand zagen de menschen, dat zijn gelaat veranderd was.
Alle bitterheid week, zijne oogen straalden slechts liefde en medelijden. - Maar vaak, heel vaak, moest het zonnemeisje bidden om kracht en moed; want hare roeping was niet licht -
En zoo ging hij door 't leven, eerst verhoond en gemeden, later gezegend en bemind. En toen hij heel oud en moe was geworden, toen voerde het zonnemeisje hem terug naar zijn hutje, dat hem tegenschitterde in avondzonneglans, als 'n veilig rozennestje, waar hij uit kon rusten van zijn zwaar, moeilijk leven.
Op den drempel zette hij zich neder en zag de wereld zoo licht, zoo schoon aan zijne voeten liggen - en toen zong hij.
Hij zong van vertrouwen, van hoop, geloof en liefde - van de liefde vooral - en zijne liederen klonken vèr, vèr door de wouden en over de heiden, en wie ze hoorde, vouwde de handen en staarde in de zon, die langzaam wegzonk achter de heuvelen, en keerde tot het leven terug, vol moed, vol hoop en vol liefde.
En hunne stomme blikken zegenden den dichter, die hen hielp, het schoone in het leven te zien, en het leed dapper te dragen. En hij werd zwak en oud, maar zijn lied bleef steeds jong, en toen hij voor goed de de oogen sloot, was zijn laatste woord een dankgebed.... want hij had de zon gezien. -
FREDDY MEURING.