Hè, verrukkelijk weer toch.... 't was of je heelemaal rein van binnen werd door eens flink adem te halen.... Voorzichtig deed ze 't tuinhekje open, om een muschje, dat tjilpend op een nabijzijnd boompje zat, niet te doen schrikken. Langzaam ging ze langs de buigende sneeuwklokjes.... de crocusjes.... alles in vollen bloei.... Hè, wat wàs alles toch móói, je werd er stil van.... Nou éven in 't prieeltje gaan zitten en vèr, vèr weggedragen worden door je gedachten.... Zàlig toch zoo stil, alleen te zitten droomen, dan was 't nèt of 't drukke leven er niet was en je hoog boven de aarde, met al die nietige menschjes er op, die daar dooréén wriemelden, zweefde.... Ja, zoo'n wolkje te zijn, zoo'n fijn, doorschijnend, wit wolkje.... Of anders zoo'n sneeuwklokje, rein-wit, niets merkend van àl 't slechte.... en dàn.... ja dan afgeplukt worden en dóód gaan.... Nee, dàt was toch óók niet goed.... 't Was wijzer zóó als 't nu was.... de Schepper had dàt toch niet bedoeld, dat de menschen bloemen zouden willen zijn... de bloemen waren er voor de menschen, om die genot te bezorgen.... Maar wat dàn?.... wat dàn??.... ‘Lizzie Lizzie, waar zit je toch al dien tijd, kom nou koffie zetten we verlangen er zoo naar’ klonk plots.... luid haars zusters stem, als antwoord op haar gedachten-vraag.... Ja juist, dàt was het.... ze moest koffie zetten.... het huishouden doen..... wèrken..... voor ànderen.... vooràl voor ànderen.... Ja, dàt zou ze doen...............
's Avonds stond ze voor haar venster, keek naar boven en dacht:
Als 'k òpblik naar den sterrennacht
Dan wordt mijn ziel zoo wonderzacht
Dan voel ik òm mij stille vreê
Dan kent mijn hart slechts déze beê
Dat 'k Hèm zal zien, den Liefde-God.
Diè heeft mijn hart, bestuurt mijn Lot. -