Verjaardag door M. Vorst.
I.
Vroeger dan gewoonlijk was ze opgestaan en had met hem ontbeten, nu hij op reis moest, voor 't eerst na hun huwelijk zonder haar.
In-gelukkig, dat ze voor hem zoo vroeg al bij-de-hand was, had hij bij de voordeur z'n arm om haar heengeslagen en heur blond kopje even tegen zich aangedrukt.
‘Dag, lieveling,’ zei hij, ‘tot van avond, op 't eten ben ik weer thuis, hoor!’ - -
‘Dag, Henk!’ - en toen had hij haar alleen gelaten. Nog navoelende z'n teedere liefkoozing, was 't haar, of er iets zwaars naar heur keel steeg, iets benauwends en beklemmends, dat ze te vergeefs poogde door te slikken. - Toen, alsof ze naar hulp zocht, snelde ze naar boven, naar heur eigen klein boudoir, waar ze neerviel voor 'n fauteuil; heur armen leunende op de zitting, heur handen voor 't gelaat, snikte ze 't uit, als lag ze aan de borst van 'n trouwe moeder, al heur opgekropt leed van weken en maanden, vandaag nu ze weer alleen was voor 't eerst na haar huwelijk, Maar, als schreide ze op 'n graf, geen moederhand streelde heur haar, geen lieve stem sprak haar troost in.
Wel drong 'n aubade, die 'n lijster bracht aan de jonge lente tot haar door en onttrok haar 'n oogenblik aan heur leed; liefelijke muziek uit fluweelig keeltje klonk droomerig als het zacht gefluister van zoet geluk op blijen Meimorgen. - Onwillekurig bleef Truus luisteren, en door 't geopende venster keek ze naar buiten in den tuin. Reeds scheen de zon over de perken blauwe vergeet-mijnietjes en 'n zachte geur van lelietjes der dalen steeg op. Helder blauw was de hemel; slechts heel in de verte zweefden donzige wolkjes op onzichtbare wieken.
Boterbloemen straalden goud-geel op 't smaragden grastapijt en de jeugdige bladeren waren nog in plooien, zoo kort was 't geleden, sinds ze uit hun omhulsels te voorschijn waren gekomen. Alles herleefde nu, 'n mysterieuse macht deed nieuwe levenskracht door de aderen stroomen; overal was jong, veelbeloovend groen, in alle nuancen, zacht groen, fel groen schitterend smaragd - overal de kleur der hope. Oude, knoestige boomstammen waren als verjongd, hun breede armen torsend 'n teere witte, of zacht rose bloemenschat. - Slechts Truus, zoo heel jong nog, voelde zich zoo moe, zoo lusteloos, zoo afgeleefd al, alsof de toekomst voor haar niets meer beloven kon.
‘Waarvoor is alles zoo mooi?’ vroeg ze zich af met 'n zucht; - en toen, als was 't het antwoord op die vraag, viel haar in, dat 't vandaag Wims verjaardag was. 't Was immers altijd zulk weer geweest, zoo zonnig en zoo blij, als vandaag, op zijn feestdag, zoolang ze zich herinneren kon. Ze had dikwijls aan hem moeten denken, den laatsten tijd, maar nu stond alles haar weer zoo helder