De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKunsten en Wetenschappen.Het Bloemenmeisje.Het dagteekent niet uit onzen tijd. Reeds in de middeleeuwen is zij bekend. Het TailleGa naar voetnoot1)-register van 1292 noemt twee florières, en dat van 1313 noemt er wederom twee, met name Jehanne la fleurière en Denise la fleurète. Trouwens de bloemen speelden, voornamelijk te Parijs, een groote rol. Zoowel mannen als vrouwen kapten of tooiden zich er mede; de schenkkannen zoowel als de glazen werden er mede versierd; ja men verbond ze aan elke wereldlijke of kerkelijke ceremonie. Zoo moest de bloemenverkoopster van de ‘Sainte-Opportune’ met Paschen, en op haar naamdag, aan die kerk geven een bouquet van de schoonste bloemen ten dienste van de inzameling der liefdegiften. Op Heiligen Sacramentsdag moest zij een hoedGa naar voetnoot2) van drie verdiepingen-hoog oranje | |
[pagina 704]
| |
bloesems leveren voor het Heilige Sacrament; één voor den pastoor, en zes andere voor de diakens, onderdiakens en dragers van het Heilige; vijf bouquetten voor de kosters; 5 dozijn ronde bouquetten voor de ouderlingen en de dragers van het Heilige, en een hoed voor het kruis, en daarenboven elken Donderdagmorgen een hoed van fraaie bloemen, naar dat het seizoen oplevert, voor het Heilige Sacrament. Reeds in de 13e eeuw liepen de bloemenmeisjes door de straten van Parijs luidkeels haar bloemen ventende. Guillaume de la Ville Neuve laat een harer zeggen: ‘J'ai joncheure de jaglians,
Herbe fresche!......’!
De lischbloem, welke er mede werd aangeduid was toen ter tijd eene geliefkoosde bloem, waarmede men de vertrekken, openbare wegen, en zelfs de straten bestrooide bij groote feesten. Duidelijker klinkt ons in de ooren wat de fleuristes in de 16e eeuw recitatief-matig langs de straten zongen: ‘A mon pot d'oeillotz,
Il est plantureux,
Pour faire bouquetz
Pour les amoureux.’
Bloemen en liefde zijn dan ook onafscheidelijk, ten minste als de poezie mede spreekt, en indien er in den mensch liefde voor de Flora's kinderen is, behoeft men nog niet aan de menschheid te wanhopen. Elk potje met bloemen voor het venster is dikwerf een palliatief om groote ellende te bedekken, maar het karakteriseert toch hem of haar die zijn raam of woning er mede versiert. Een bloem in 't keurslijf gestoken -, moge daarin al ietwat lichtzinnigheid of coquetterie ten grondslag liggen, - - geeft toch een beteren dunk van den persoon, die haar draagt, dan een gescheurd of slordig dichtgespeld lijf. Door het een komt men tot het ander. Fontanon, in zijn Edits et ordonnances, doet ons een blik slaan in de afmetingen welke de liefhebberij voor bloemen in de 16e eeuw nam. Hij noemt eene ordonnantie van November 1539 regelende het schoonhouden der straten. Art. S luidt: ‘Pour ce que plusieurs propriétaires, conducteurs et locatifs jettent des eaux par leurs fenestres, èsquelles y a jardins, pots d'oeillets, romarins, marjolaines et autres choses, dont pourroit advenir inconvénient, et aussi qu'on ne peut bonnement voìr d'où lesdites eaux sont jettées: défendons à toutes personnes, de quelque estat, qualité ou condition qu'ils soient, de mettre aux fenestres aucun pots ne jardinets, sur peine de cent sols parisis d'amende.’ Men had een gilde der bouquetières, waarin volgens de statuten van 1677 en 1735 opgenomen waren, de ‘maîtresses bouquetieres et marchandes chapelières en fleurs.’ Zij alleen hadden het recht om te maken en te verkoopen alle soorten van bouquetten, hoeden, kronen, en kransen van natuurlijke bloemen, bij dood-, huwelijk- en begrafenisplechtigheden. Alleen bij het begraven van kinderen werden bloemen gebruikt. De bloemenverkoopsters mochten slechts versch geplukte bloemen verwerken, en niet de bloem van den acacia. Slechts eene leerlinge was haar toegestaan, en de leertijd duurde vier jaar, waarop volgde twee knechtsjaren. Het knechtschap, hier vrouwelijke genomen, want ‘nul garçon ne pourra parvenir à la maistrise ny s'entremectre dudit mestier.’ De Heilige Fiacre was patroon van het gilde. In 1776 werd het gilde vrijgemaakt. Er waren toen ongeveer 80 gildezusters. De laatste jaren der 18e eeuw gaven eene drievoudige indeeling in het bloemenvak. Men had de jardiniers fleuristes, de marchandes de la halle en de bouquetières. Deze laatsten verkochten alleen langs de straten. De eersten waren de boomkweekers, en in de Hal werden de bouquetten verkocht. De eigenlijke bloemmarkt bevond zich in de 17e eeuw bij de Hal in de rue Berger, (toen rue aux Fers). Later werd zij overgebracht naar de quai de la Megisserie; in 1806 verhuisde zij naar de quai Desaix, nu quai de la Cité. We weten allen, dat bij de Madeleine ook fraaie bloemen worden uitgestald en verkocht. Bouquetiers zijn de makers van kunstbloemen. Terwijl dit stukje in proef werd gebracht, lazen we ìn ‘Het Vaderland’ de volgende stukjes. Ik voeg ze hierbij. De bloemenman heeft het aanvallige bloemenmeisje reeds lang verdreven. | |
Bloemen op straat.Een vreemdeling, die om dezen tijd onze Hollandsche steden bezoekt, welke niet te ver van het bloemenland gelegen zijn, zou er stof opdoen voor een idylle. Let bv. maar eens op Den Haag. 's Morgens in de vroegte ziet men ze binnen komen, met wagens en schuiten vol, de | |
[pagina 705]
| |
geurige vrachten bloemen: zwavelgele narcissen, bedwelmend riekende veelkleurige hyacinten, zachtblauwe scilla's, de eerste vroege tulpen. Later op den dag ziet men ze gedistribueerd in manden en op handkarren; hier een bos van het heftige zonnegoud der narcissen; daar het teedere Delftsch blauw van lichtblauwe hyacinten; ginds bossen smetteloos witte, doorzichtig als was; oranje-roode, fijntjes met crême geschakeerd, donkerpaarse, zwaarmoedig als grafbloemen. Een gedeelte der manden en karren blijft mobiel. De venter leurt er de straten mee af, luid roepend. Zijn botanische ontwikkeling staat in den regel niet hoog. Aan onderscheidingen waagt hij zich niet. Hij verkoopt... blomme. En dit woord wordt gerekt, geschakeerd, gemoduleerd op alle denkbare wijzen. Be-lòmme, mooie be-lòmme! Of met den nadruk op de eerste lettergreep: bù-l'mme, bù-l'mme! Of wel kort afgeknepen met ee langen naslag: bl'm-mù! enz. Gelukt het den straatventer niet de menschen uit hun huis te lokken, dan kijkt hij naar binnen, of hij ook ergens bloemen ziet staan. ‘Bij bloemen hooren bloemen’, denkt hij. Ziet hij bij u een bouquet in de kamer, dan raakt ge hem niet gemakkelijk kwijt, vóór ge wat gekocht hebt. Het niet mobiele gedeelte vat post op de drukke hoeken der meest begane straten en hun waar wordt daar den voorbijganger aangeboden, nagehouden, opgedrongen. ‘Het eigenaardige van het Haagsche bloemenmeisje is, dat het een man is’, heeft een geestig stadgenoot opgemerkt. Misschien drukt dat den verkoop wel een weinig. Hoe is het mogelijk dat men in Den Haag, de stad der schoone vrouwen, die taak aan mannen overlaat! De prijzen zijn dan ook (gevolg van den omzet door het ‘onschoone’ geslacht) fabelachtig laag. Een bouquet levende, geurige bloemen, de mooiste bloemen van het jaar, de eerstelingen van het voorjaar voor enkele centen. Maar ik begin mij zelf te betrappen op de mannelijke neiging om als ‘Haagsch bloemenmeisje’ te fungeeren. En daarom basta!
(Vad. v. 10/4 1e Av. bl.) | |
Het Haagsche bloemenmeisje.De onschuld van het niet bestaande (of zoo goed als niet bestaande) Haagsche bloemenmeisje (wel te verstaan, niet van de mannen die dit emplooi vervullen), wordt in zorgvolle bescherming genomen door een onzer geachte lezers. (Tusschen twee haakjes: ieder, die een courant leest, is een ‘geacht’ lezer. De eenvoudigste weg naar de geachtheid is dus, logisch geredeneerd, lezer van een courant te worden, en een abonnement op een courant is een brevet van achtenswaardigheid). Die geachte lezer schrijft ons, dat er geen Haagsche bloemenmeisjes zijn, ‘omdat haar onschuld even spoedig zou verwelken, als de waar, die zij aanbieden.’ Die bewering is in strijd met de waarschijnlijkheid en met de waarachtige geschiedenis der Haagsche samenleving. De lucht is hier gezond, en de geestelijke atmosfeer, hoewel niet immuun van antikuischheidsbacterieën, toch nog wel een tikje minder verdorven dan bijv. de Parijsche, waar het bloemenmeisje een verschijning is. Waarom zou de kans op spoedige verwelking hier dan grooter wezen dan op de boulevards van de Ville Lumière? En nu de Haagsche geschiedenis. Het is misschien nog geen 10 jaren geleden, dat in Den Haag een ontzaglijk éclat werd gemaakt door het huwelijk van een bekoorlijk Haagsch bloemenmeisje, (wel bekend aan vaste wandelaars op den hoogen Scheveningschen weg, waar zij geregeld haar geurige waar ventte) met een rijk en aanzienlijk man. Het klinkt als een sprookje, als de geschiedenis van de mooie Ezelsvel, die door een schoonen prins werd geschaakt. Kan de stoutste phantasie zich een Haagschen bloemen-man denken op wien een schoone prinses verlieft? Ik zou haast durven beweren, dat de leidende gedachte bij de keuze van menschen die dit vak uitoefenen in Den Haag is: neem menschen, die zoo min mogelijk met uiterlijke aantrekkelijkheid begaafd zijn en die er zoo slordig mogelijk uitzien. Dit geldt zelfs voor de enkele vrouwen, die dit vak uitoefenen. Gisteren nog kwam ik er een tegen. Haar bloemen waren verrukkelijk; zij zelf om met geen tang aan te raken. Misschien om door het contrast de schoonheid der bloemen te beter te doen uitkomen? (Vad. v. 13 4 2e Av. bl. A.) A.J. SERVAAS VAN ROOYEN. Oud-Gemeente-archivaris.
Den Haag. |
|