De Hollandsche Lelie. Jaargang 20(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende De Waterplas. 'k Heb naar u vaak zitten staren, Blijde, blanke waterplas, Die daar eenzaam, rustloos neerligt, Helder, als doorzichtig glas. Moe en loom, met zachte stootjes, Stuwt de wind, die vleit en droomt, Simp'le, rimpelige golfjes, Langs het riet, dat u omzoomt. Wit bezilverd door de zonne, Gaan zij steeds hun stillen gang, Kussend zacht den groenen oever, Neuriënd een zomerzang. In uw held'ren spiegel zie ik Wolkjes zweven aan de lucht, Vogels zie ik sid'rend stijgen Hoog omhoog, in blijde vlucht. Droomend, rustig, ligt ge neder Tusschen 't riet, dat u omgeeft, Dat u zingt een levensliedje, Door den wind zacht voortgezweefd. Rustig, als het reine zieltje Van een lief, gelukkig kind, Dat slechts in zijn hart laat spieg'len Wat het mooi en prettig vindt. - [pagina 687] [p. 687] 's Avonds komen duizend sterren; Vragend kijken naar beneên, Werpt de maan langs al uw golfjes Witten, zilv'ren lichtglans heen. Preev'lend gaan zij na elkander, Dan nog steeds hun zelfden gang... Droomend wou 'k dan bij u zitten, Naar u turen, uren lang...... N.J. Vorige Volgende