tegenstellingen,’ had Geoff zijn schilderij genoemd en toen hij haar de copie ervan bracht, terwijl hij inwendig nog op eene verzoening met haar hoopte, had zij hem in haar trots wreed zijn eigen woorden van toen teruggegeven: ‘O, wees eerst een man, Geoff en dan een artist! Was het wel edelmoedig van je om zoo mijn innerlijk prijs te geven? En een man moet toch boven alles edelmoedig zijn!’
Maar o, hoe dikwijls had ze sedert dien tijd niet in haar hart uitgeroepen: ‘Geoff, Geoff! kom toch terug!’
Zij droeg de lamp weg en ging weer zitten. Nu kwamen er nog donkerder beelden uit het verleden boven. De plotselinge dood van haar vader, het verlies van ambitie, van liefde in de kunst, en van belangstelling in het leven kwamen over haar, het succès geleek nu wel ver weg te zijn; vriendelijke uitgevers, die haar eens warm hadden aangemoedigd, schenen haar geheel vergeten te zijn of vonden haar werk zonder inhoud of gevoel; een diepe wanhoop had zich van haar meester gemaakt, daarbij kwam nog de zorg om het bestaan, zoodat ze zich ten slotte wel vergenoegen moest voor derderangs tijdschriften en modejournalen te werken.
Daarenboven had ze steeds het knagend gevoel zich al dit leed zelf berokkend te hebben door Geoffs liefde van zich te stooten.
Een bel klonk door het huis.
‘Vaarwel, Garçon,’ zei zij, ‘vaarwel oude jongen. Ik ben mislukt als vrouw en als schrijfster, anders zou het zoo niet afgeloopen zijn, ik doe die bekentenis aan jou, Garçon: ik heb mijn verdiende straf!’
‘De man is er om den hond,’ zei de oude Martha, binnentredende.
‘Ik moet nog even uit, heeft U misschien nog iets noodig voor ik ga?’
‘Niets,’ antwoordde ze. ‘Ik heb een dag van stijven arbeid achter me en zal nu zien te gaan slapen, dus goeden nacht!’
Ze lachte bitter alsof ze een oogenblik aan slaap zou kunnen denken!
Maar wat was dat? Hoorde ze niet een kinderstem boven haar? ‘Papa! Papa!’ Er was geen kind in het huis, voor zoover ze wist. Het was zeker verbeelding van haar, maar weer hoorde ze een klagende stem roepen: ‘Papa!’
Toen hoorde ze getrippel van kleine voetjes, het openen van een deur, een struikelen en daarna een val.
Verschrikt liep ze naar de trap en zag daar in het flauwe licht op den gang een hoopje witte borduursels, in een seconde trad ze naderbij en zag angstig in een lief, verschrikt kindergezichtje. Zoo vond de oude Martha hen, op het rumoer teruggekomen, terwijl het kind doodelijk bleek de oogen gesloten hield.
‘Er is geen reden,’ zei Delilah berispend, ‘om nu je handen te wringen, Martha. Er was meer reden voor eer het viel. Ze kon haar nek wel gebroken hebben. Hoe kondt ge zulk een klein kind als dit, alleen in huis laten? Gelukkig heeft het maar een kleine schok gehad. Hoe heet je, klein ding?’ vroeg ze toen het kind wakker werd. ‘Katie, Kathleen Morris.’
‘Haar naam is Kathleen Morris,’ zei Martha brommend. ‘Haar vader noemt haar soms Katie en soms Kathleen. Het is belachelijk dat het kind haar eigen naam niet weet.’ ‘Behoort het kind aan een van je vrienden?’
‘Ja, zij blijft hier alleen maar tot haar vader een huis heeft gevonden.’
‘Nu, ik neem haar mee naar mijn eigen kamer en zal haar op mijn rustbank leggen, geef mij maar een paar warme flanellen doeken voor haar voeten en handen, dan zal ze wel gauw weer opknappen, het is een aardig, lief kind, en het treft gelukkig, dat ik zooveel van kinderen houd.’
‘Ik niet,’ zei Martha bits. ‘Honden en kinderen, dat de Hemel me daarvoor beware!’
O, de toovermacht die er ligt in een omstrengeling van een paar lieve, vertrouwensvolle kinderarmen voor een vrouw, die het hart op de rechte plaats heeft.
‘En ik en mijn papa,’ zei Kathleen, met haar oogjes tegen het licht knippende, ‘hebben U reeds gezien, toen mijn papa mij boven naar bed bracht. Wat deedt je daar toch?’ vroeg zij met kinderlijke nieuwsgierigheid.
‘Niets, lieveling, ga nu slapen.’
‘Maar zul je dan bij mij blijven, tot mijn papa thuiskomt,’ zei Kathleen vleiend, ‘ik heb iemand noodig, om mij lief te hebben tot mijn papa mij komt halen.’
‘Ik zal niet weggaan, voor hij komt, Katie,’ antwoordde Delilah zacht. ‘En nu zal ik je een mooi verhaaltje vertellen van een mooie princes, die in een kristallen paleis leefde.’ Maar voor het verhaal uit was, was de kleine reeds vast in slaap gevallen, terwijl het vuur was uitgegaan. Garçon lag er uitgestrekt voor, daar de heer de boodschap had achtergelaten hem eveneens spoedig te zullen halen.
Delilah sliep die nacht rustiger dan ze in jaren had gedaan, bij de gedachte aan de