De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKunsten en Wetenschappen.Een ideaalstaat in de lucht.Der socialistenGa naar voetnoot1) heilstaat zal ik niet bespreken; allerminst aanvallen. Men moet nooit aan iemand luchtkasteelen ontnemen; in droomen leven en zich illusies maken kost geen geldt, schaadt niemand, en het is iets zoets; alleen 't ontwaken en terugvallen in de prozaïsche werkelijkheid is vernietigend. Voorbeelden strekken; lessen en vermaningen mogen wekken; slechts 't aanschouwelijke kan dat wekken vruchtbaar maken. Daarom doen we eens een uitstap naar de Lacedemonieërs, oftewel de Spartanen. Lycurgus was hun wetgever, hun weldoener, tenminste als niet te betwijfelen valt wat omtrent hem verteld wordt, vooral daar zijn levensbeschrijver Plutarchus ter school moest gaan bij Xenophon, en diens Respublica Lacedaemoniorum, misschien nu juist niet een onwraakbaar getuige is. Heeft Lycurgus wel geleefd? Of zijn er ook soms twee geweest, wier deugden en ondeugden in één persoon zijn overgegoten. Of is alles fictie, èn Lycurgus, èn Sparta's gelukstaat? Het kunnen idealen zijn geweest van een dweper, welke de geschied- of legendeschrijvers, lichaam en gestalte hebben gegeven, en dan ligt het mooie boeltje in een ommezien tegen den grond. De wet van Lycurgus was niet geschreven. Zij bestond uit spreuken, welke van mond tot mond gingen; men denkt daarbij aan Jacob Cats, die een tweede Lycurgus zou kunnen geweest zijn. Hoofdzakelijk bestonden die spreuken uit levensregels, hoewel daardoor ook wel de regeering geregeld was. Een raad van 28 oudsten stond twee erfelijke koningen terzijde. Ieder 30-jarig Spartaan was stemgerechtigd, en had in de volksvergaderingen met ja of neen te beslissen over 't vaststellen van wetten en het kiezen van ambtenaren, alsmede over oorlog en vrede. Den Spartanen was voorgeschreven het harden van het lichaam, opdat zij krachtig zouden wezen in den oorlog. De toekomstige moeders waren daar onder begrepen. Zij moesten krachtige mannen voortbrengen. Tot zoover is alles, wat de kuischheid betreft in orde. Maar wat te denken van het uitleenen van de eene vrouw aan een anderen man alleen om kinderen te verwekken; wat van het naakt loopen der kinderen, meisjes en jongens, en het zich gezamenlijk oefenen in den schijf te werpen, en dergelijke spelen; wat van de, op maagdelijken leeftijd, geringe bedekking, waardoor Sophocles kon zeggen: ‘Hermione gaat nog in 't losse maagdenkleed,
en laat de blanke dij door 't oog des mans begluren.’
We kunnen hierover nu niet verder uitweiden, doch dit is zeker, dat tegen zulk eene natuurdracht meer te zeggen valt dan er vóór te spreken. In verband met het verstalen van het lichaam, moest noodwendig aanbevolen worden eenvoud in alles; in kleeding, in voeding, in huisraad. Alle luxe was uit den booze. Voornamelijk moest men eten om te leven, zoodat de zwarte Spartaansche soep werd uitgevonden, welke aan gemeenschappelijke tafels werd gebruikt. Om zoo min mogelijk de gedachten bij het middagmaal te bepalen, werden onderwijl wijsgeerige beschouwingen en gesprekken gehouden. Zoo iets wat onze vegetariers ook aanprijzen, want komt men in hun restaurant, dan ziet men de echten, - ik bedoel de stamgasten uit principe, - steeds het middagmaal gebruikende met boeken of couranten in de hand, welke dan ook in overvloed op de leestafel gevonden worden. Toch vergeten deze lieden, en de Spartanen met Lycurgus aan het hoofd vergaten het, dat de spijzen langzaam gekauwd moeten worden, en dat ieder met oplettendheid moet eten om het voedsel dat wordt gebruikt in waarheid voedsel te doen zijn. Lees maar eens Dr. W. Stekel in ‘Hygiënische Vragen van den Dag.’ Krachtige zonen van krachtige moeders moest het Spartaansche volk den heilstaat leveren, maar bij hun soberheidsprincipe beging het de grootste fout door te zondigen tegen de regelen voorgeschreven door de voedingsleer. Dat komt er van als men heil- of geluksstaten wil stichten. | |
[pagina 674]
| |
Met het eene doel voor oogen veronachtzaamt men het andere. Men dicht aan den mogelijk verdichten Lycurgus, welks geheele persoon zoozeer in de nevelen der sage is gehuld, dat betwijfelt wordt of hij wel tot de geschiedenis behoort, zelfs de gelijkelijke verdeeling van den grond onder de Spartanen toe, en het instellen van ephoren - dwarskijkers der Koningen, - maar de zekerheid daarvan moet nog bewezen worden; eveneens ook of hij het instellen of 't vernieuwen van de Olympische spelen op zijn geweten heeft. Lycurgus nam na zijn wonderspreuken gesproken te hebben, maar afscheid van de wereld, door zelfmoord te plegen door vrijwillige verhongering. De Spartanen behoorden niet aan zichzelven, maar aan den Staat. Zij werden op last van den Staat verwektGa naar voetnoot1); zij genoten Staatsopvoeding; Staatsonderwijs (voornamelijk sport); zij aten Staatskost; zij spraken of dichtten in den geest van den Staat; zij bezaten een gelijk deel van de Staatsgrondoppervlakte, zonder eigenaar te zijn; de Staat pleegde, naar vaste regelen, Engeltjes-makerij, en... de Spartanen waren gelukkig (?). De Spartanen waren van Staatswege aangewezen militairen, dat wil hier zeggen vechtersbazen. Sparta was een militaire republiek; in schijn eene monarchie. En dat alles heet heilstaat! | |
Albert Vogel - Coriolanus.Ik heb er niets op tegen, dat Toon Dupuis, (of zijne lastgevers),Ga naar voetnoot1) aan Albert Vogel, den declamator, een gladden kop heeft gegeven. Wilde hij een Romeinsch volksredenaar uitbeelden, dan heeft hij, afgescheiden van eenige gelijkenis met de gelaatstrekken van Alb. Vogel, volkomen succes gehad. Trouwens hij is te groot kunstenaar om zich daarin te vergissen. Maar men moet niet willen beweren, noch van den kant van het comité, noch van dien van den beeldhouwer, noch van dien van dien declamator, dat de kop, zooals we dien bij Goupil voor de glazen hebben zien staan, en in de tijdschriften afgebeeld, voorstelt den grooten Romein, Coriolanus. In hoofdzaak was hij veldheer, krijgsman; redenaar in laatste instantie, en, indien we nu ‘de Levens van Plutarchus’ opslaan bij Coriolanus in het 3e deel, en de bijgevoegde afbeelding bezien, dan hebben we voor ons Coriolanus in krijgskostuum met baard en knevel. Nu zou men kunnen aanvoeren, dat de teekenaar J. Buys zich in 1794 maar een kop bedacht heeft, waaruit de veldheer sprak, maar zoo iets zou onjuist zijn, want in het 1e deel is uitdrukkelijk vermeld, dat al de portretten, in ‘de Levens’ opgenomen, portretten zijn. Immers zegt de ‘voorredenaar’ in een noot: ‘De afbeeldingen der vermaarde Grieken en Romeinen door Plutarchus beschreven, en in dit werk geplaatst, zijn gevolgd naar afdrukken van gesnedene steenen der Oudheid.’ Lippert heeft ze in Saksische talkaarde op de origineelen afgedrukt, welk procedé oneindig duurzamer is dan de afdrukken in Italië in zwavel genomen. In 1767 werd de tekst gedrukt; in het 2e deel werden de historisch-gesneden steenen beschreven. Aan de echtheid van den kop van Coriolanus, door Buys nageteekend, valt dus niet te twijfelen. De fout ligt dus bij de grime van Alb. Vogel, toen hij in het drama van Shakespeare, dat hij in de vertaling van Koster voordroeg, zich zelf, vermoedelijk ter wille van de voor te dragen vrouwenrollen, een gladden kop gaf, maar men moet dan niet willen zeggen dat Dupuis' schepping den veldheer Coriolanus voorstelt. Zeg eenvoudig, dat zijne buste uitbeeldt Albert Vogel, zooals hij was, optredende als Coriolanus. A.J. SERVAAS VAN ROOYEN. Oud-Gemeente-archivaris. Den Haag. |
|