Gezelligheid.
Op wit-wazige wieken zweeft zacht, kloppend huis aan huis, blanke Fee, de haren blinkend-blond, de oogen hemelrein, de handen vòl witte bloemen.
Waar de arme zijne hut, de rijke zijn paleis vriendelijk-vragend voor haar opent, werpt ze zacht-lachend eene blanke bloem in. Wordt Fee's kloppen niet gehoord, dan zweeft ze zacht-weenend weg en zilverreine druppen dalen op de bloemen, blanker dan ooit, want weemoed drenkte ze.
Fee kent een land met blonde duinen, blauwe wateren, wit-schuimende zee, waarboven wolken zwart en grijs. Daàr was Fee welkom, daàr gleden uit haar hand stroomen bloemen.
Daàr is zooveel veranderd. Fee bleef zich zelf gelijk, haar vrienden werden koeler.
Menigeen moest vragen:
‘Wie is toch die zacht-zwevende, zwijgende vrouw en weinigen wisten meer, dat haar naam is ‘Gezelligheid.’
Zij wisten niet, dat waar de blanke bloem binnenviel, zij aangroeide tot eene keten, alle-bewoners-insluitend, liefde-tusschen-henwevend, die bloem, wier naam ‘Vrede’ is. Waar haar geur de woning doorwasemt, klinkt geen dissonant, is alles zuiver-harmonie; - harde snijdende snerpende woorden worden daàr niet gehoord, de klare lucht kent daar geen wolken.
Zacht zweeft Fee, kloppend huis aan huis, en waar de blanke bloem invalt, ziet ze even binnen. Alleen schilderachtige groepen ontwaart haar oog! De ouders met hunne kinderen in 't schemeruur geschaard om den haard en zacht-zoetvloeiende klanken binden allen aan den Vader. Hij vertelt van ridders en roovers, van nimfen en feeën en heel de sproken wereld zweeft langs 't oog der luisterenden. Om hem heen ziet Fee de bloemenketen, haàr gave.
Ach, hoe weinigen meer, willen die kluisters, niet metaalklinkend, maar bedwelmende geuren verspreidend, die keten, die steeds inniger wordt en toch niet drukt.
Fee vraagt zich af, waarom ze haar bloemen niet meer willen - de lieve wist niet, dat ‘aan de wieg der 20e eeuw, de grijze stoom stond, dat hij zijne hand zegenend (of vloekend) op 't hoofd der jonggeborene lag, en waar hij zijn wensch uitspreekt is voor Fee geen plaats - triumfeert haar vijand - ‘Uithuizigheid.’ Alles wordt door hen beiden beroerd, de teere bloesemketen gebroken. Machtiger en krachtiger worden zij, en zij matten Fee af met hun aanvallen. Haar oog ziet al droever en droever; de bloemen verwelken in haar hand.
En weldra zal Fee, niet meer zacht-zwevend gaan, kloppend huis aan huis; dan zal ze