waarover ik het wil hebben, en die ik interessanter vind aan haar, dan heel haar, volstrekt niet bijzonder oorspronkelijk tooneelgeschrijf. Telkens neemt ze een verbazend durf-al-achtigen aanloop, óók in haar stuk zelf, om dan halverweg bang te worden voor het oordeel van den halsstarrig-braven Hollander, dien zij weet onder het publiek, en dientengevolge terug te deinzen voor de gevolgen van wat zij zelf begon.
Daar is b.v. in het eerste bedrijf de scène met de ‘tutu’. Hier treedt De Veroveraar met een mate van loszinnigheid op, die zelfs overgaat tot ploertigheid, want, wanneer men bedenkt dat hij dit voorwerp omhangt voor de oogen van het naïeve, achttienjarige aanstaande schoonzusje, dat hij voor de éérste maal ontmoet, en dat hij aldus gekleed voor haar dansen uitvoert, dan kan men deze handelwijze eigenlijk alles behalve geestig, maar veeleer plat en onbeschaafd noemen.
Enfin, van dezen meneer, van wien de tantes zich in ditzelfde eerste bedrijf allerhande vreeselijks toefluisteren, van hoorenzeggen, kan men dus met recht verwachten, dat hij éénig blijk zal geven van de hem toegekende ‘veroveraar’-eigenschappen. - Geen quaestie van!
Behalve het toch heusch nog al onschuldige fopperijtje van de op hem verliefde oude-vrijster, die zich letterlijk aan zijn hals werpt, en die hij, alléén op zijn kamer onder vier oogen, volstrekt niet straft met geweld of eerverlies, die hij alleen welverdiend voor den mal houdt met een zoen, behalve deze ééne hoogst vergeefelijke handeling, gegeven de mallootigheid der bewuste juffrouw, zien we de Veroveraar niet anders optreden dan in afternoon-tea's met jonge dames, en sprookjes-vertellend om zijn schoonzusje tot de zijne te maken. Ja, zelfs als zij, met behulp van dit hoogst fatsoenlijke, zedige hulpmiddel, inderdaad afvalt van haar verloofde, en hèm het jawoord geeft, zelfs dan nog geen enkele handeling van passie of teederheid, zooals men die van zijn ‘veroveraar’-aard zou verwachten.
Integendeel, hij redeneert en waarschuwt en voorspelt, met echt-Hollandsche koudbloedigheid, op het oogenblik zelf, waarop hij zijn doel heeft bereikt, waarop zijn aanstaand schoonzusje zijn liefde beantwoordt, en zich, onder heftig zelfverwijt, afwendt van den braven Willem, dien zij méénde te beminnen tot hiertoe.
Is dus Frederik als veroveraar-type mislukt, eigenlijk niet meer dan een verloopen zwakkeling, met niets áán zich van den èchten Don Juan, bracht mevrouw Simons-Mees in zijn teekening voortdurend offers aan den voorzichtigen geest van critiek en publiek, toch blijft het tooneelspel, als gehéél genomen, een dáád, een bewijs van zelfstandigheid, waardoor de schrijfster zich een iemand toonde, een eigen-ik. Wat is er, juist van vrouwenhand, in de laatste jaren anders uitgekomen, dan conventioneele braafheid en conventioneele boekjes over vertrapte vrouwenrechten, mishandelde echtgenooten, die dientengevolge ‘gruwden’ van het kraambed, aan den verloofde hóóge zedelijkheidseischen stellende jonge dames, enz., enz.!! Men versta mij hier wél. Ik beweer volstrekt niet, dat ik de moraal, waartoe De Veroveraar zou kunnen leiden, zoo verdedigbaar of aanbevelenswaardig vind. Zelve heb ik, in een elders verschenen beoordeeling, geschreven dat menig, als ‘onzedelijk’ veroordeeld Fransch stuk, minder bedenkelijk is van inhoud dan De Veroveraar-geschiedenis van mevrouw Simons-Mees. Maar ik heb het hier alléén over het durven van haar gegeven, niet over het al of niet aanbevelenswaardige daarvan. Bij al het minder dan middelmatige, wat ons oorspronkelijk tooneel biedt, maakte het werk van Mevrouw Simons-Mees een frisschen, krachtigen indruk, deed je naar huis gaan met het gevoel, dat hier iemand haar éérlijke levenservaring had uitgebeeld, niet verfraaid of verfatsoeneerd naar voorgeschreven denkbeelden of opvattingen, maar oprecht, zooals zij de feiten had wáárgenomen, de zich dagelijks herhalende feiten, dat een loszinnig, oppervlakkig, vroolijk jongmensch dikwijls vrij wat gróóter invloed heeft op het onschuldigste jonge-meisjes-hart dan een zwoegende, slavende,
eerbiedwaardige, maar tip-top vervelende brave-Hendrik!
Dit, als vrouw, te durven zeggen, al is het dan ook op 'n vrij onschuldige manier, getuigt van zelfstandigheid, belooft, wat het karakter der schrijfster betreft, moed om tegen den stroom in te roeien.
Doch neen! Die belofte houdt de schrijfster géénzins. Reeds den volgenden dag, als de critiek, gedwee naprater van den tijdgeest, zich te keer stelt over de scène met de hysterische juffrouw, wordt mevrouw Simons-Mees zoo mak als een lammetje. Hier, waar ze een volkomen aannemelijk, uit het leven gegrepen toestand had uitgebeeld, hier had ze daarmee gevoelig getreden op de