‘hok’ te slapen en ze leek wel krankzinnig, dat ze het doen wilde.
Maar op eens lichtte vol vreugde de heerlijke, de gelukkige gedachte in haar op, dat ze het voor hèm deed, voor Leo.
Haar kamer zou nù de zijne zijn, en als hij in bed lag, en bij het aan- en uitkleeden mòest hij wel aan haar denken, dat kòn nu niet anders.
O, en droomen zou hij nu stellig ook van haar, want ze had juist exprès haar portret boven zijn bed gehangen.
Dat van zijne ouders had zij er meer uit liefheid een plaatsje boven zijn bed gegeven, en dat van Indië ook.
Die beide portretten zouden hem stellig wel goed doen.
Gelukkig, dat Lies van Willigen leelijk was! O, maar als zij mooier geweest was dan zij, had zij maar de eene helft er afgeknipt - of neen, dat ging toch ook niet - want dan lette ieder het dadelijk op, als zij haar eigen portret boven haar bed hing, want dat zou heusch toch wel een beetje te gek staan, voor Leo vooral!
Enfin, Lies wàs nu eenmaal niet mooi, en dat was heerlijk, want dan lette Leo natuurlijk dadelijk het verschil op, want allicht, dat hij eene vergelijking zou maken tusschen die twee boven zijn bed hangende meisjeskopjes.
Nu, Jo kon bèst de toets weerstaan, dat wist ze zelf ook wel.
Zoo denkende, en in gedachte met zich zelf redeneerend, viel Jo eindelijk in slaap.
't Was den laatsten nacht, dat Jo op het kofferkaramertje zou slapen.
Met een zucht van verlichting dacht zij daar nu aan, terwijl zij zich langzaam begon uit te kleeden.
In weerwil dat het de laatste avond was, die de logé bij hen doorbracht, was Jo vroeg naar boven gegaan, véél vroeger dan zij gewoonlijk naar bed ging.
Neen, heden avond verlangde ze er niet naar, evenals den laatsten avond van Leo's vorig bezoek om zoo lang mogelijk op te blijven en den avond te rekken tot het oneindige, omdat zij elke minuut in zijn gezelschap doorgebracht zoo onzegbaar heerlijk vond.
Hoe eerder ze nu de kamer uit was des te beter voor haar.
En Leo? -
O, Leo was het ook om het even of zij wèl of niet beneden was.
Hij had toch alleen maar oogen voor Mien, en buiten Mien bestond niemand voor hem, dat wist Jo best.
O, die vreeselijke, vreeselijke teleurstelling, en die razende jaloezie, die zich van Jo meester maakte, toen ze al dadelijk zag, hoe Leo geheel onder den indruk van Miens jonge-dame-figuurtje en vleiende jonge-dame-maniertjes zich onmiddelijk door hàar, dat nèst, die akelige nùf, liet inpalmen!
Jo had het wel uit willen snikken van droefenis, toen hij den eersten dag haar al dadelijk liet merken, dat zij niets, heelemaal niets voor hem was, en hij haar als een echt schoolkind beschouwde, omdat hij alleen onder de bekoring kwam van Mien, het mooie zeventienjarige meisje, die door haar coquette maniertjes en haar lief-doen, en het meest van alles door haar hem-als-mijnheer behandelen zijn ijdelheid streelde.
O wat haatte zij nu Mien, die in zijn gezicht zoo lief deed, en niet eens voor hem over had van hare kamer te gaan, en die zelfs hàar bespotte en uitlachtte, omdat zij zooals zij het noemde, zoo ‘krankzinnig’ was geweest.
‘Een aap van een jongen’ had zij hem genoemd voor hij er was, maar nu heette hij een galante cavalier, een gezellige jongen, de liefste neef!
Was Leo dan heelemaal verblind? Merkte zij dan niet, dat Mien alleen zich maar met hem amuseerde, en morgen, na zijn vertrek, weer even lief tegen ieder anderen neef zou zijn wie maar kwam logeeren?
Néén, hij merkte niets, hij zag alleen dat lieve gezichtje, hij luisterde alleen naar dat valsche vleiende stemmetje van Mien.
Was dan alles leugen in dit leven? Of zou de herinnering aan zijn eerste bezoek al heelemaal in zijne hersens zijn uitgewischt?
Hoe was dàt mogelijk? - Maar nèen, het kon ook niet.
En het afscheid dan, en die van aandoening heesche stem, toen hij zoo innig tot haar zei:
‘Het ga je goed, Jo, en dank je wel voor al je vriendelijkheid en die vertrouwelijkheid, was dat comedie of gehuichel.’
Néén, ook dat was niet zoo.
Nu ze ernstig onder de groote verandering in Leo's houding tegenover haar nadacht, en angstvallig elk woord wikte en weegde, dat zij bij het weerzien had gesproken, om na