zal heenkomen, zich de slagen ervan niet te veel aantrekkend, zoekend wat hij krijgen kan, zonder veel-zuchten over wat hem wordt onthouden.
Niet, alsof de schrijfster zulke ‘toepassingen’ verschuilt in haar werk; in géénen deele. Maar het mooie, het geheel-éénige van haar oogenschijnlijk zoo oppervlakkig-geschreven schetsjes is juist, dat zij toekent elk karakter op zich zelf, met een páár pennestreken maar, en toch zoo streng-belijnd, dat je vóór je ziet héél duidelijk, langs welke gansch verschillende levenslijnen die kinderen, uit één gezin, één omgeving, later zullen loopen, door het enorme verschil in hunne karakters, zich uitsprekend in die gewone feiten uit het dagelijksche leven, die we zien gebeuren. Heel sterk is datzelfde ook uitgesproken in Sint-Niklaas en Wraak; in die beide van levens-begrijpen doorwrochte schetsjes staat het karakter van èlk kind op zich zelf, als een meester-stukje van ontleding. In Sint-Niklaas is het de heel-bescheiden feestviering van 'n weduwe met hare drie kinderen. Met welke fijne nuances is dat uitgepenseeld, dat stil-eentonig, door moederliefde toch, mooi-gemaakte ouderlijk thuis, waar Lies, het meisje, zoo hunkert naar mooie dingen, 't dagelijksch gebruik van de mooie lamp, veel menschen, alles wat gezellig is, en vreugde verspreidt. 't Wat zenuwachtige, te overgevoelige, heel goedhartige, voor het koude dagelijksche leven ongeschikte, voel je vóórtdurend in het druk-hartelijk doen van dit meisje, voor wie St. Nicolaas niet zoozeer is: 'n avond begeerig naar cadeaux, als wel naar intieme fééstvreugde, verrassingen, vroolijkheid! Daarnaast zijn de broers practischer, gewoner; de oudste, een echte jongen al, de jongste, een klein beetje ‘interessant’, om zijn ‘zieke been’, van 't afgeloopen jaar.
Laat ik eens een enkel staaltje geven van dien krachtigen stijl, die je dat alles niet beschrijft, in de lange karakterontledingen van ellen-lange beschrijvingen: Die is zus, en die is zoo; maar laat zien, laat aanschouwen:
‘Ma bukte weer naar de mand. “Hier Lies” - Lies, een vuurrood kleurtje op het smal, wit snoetje, greep het groote ronde pak met bevende koude vingertjes, niets zeggend, in angstige stille spanning, báng voor haar eigen teleurstelling als ze het niet mooi vond.
“Het is groot en rond”... overlegde Lies, halflluid in vergeefsch raden.
“'t Is een bal,” - riep Kees.
“Een kinderen-hoofd” - schrilde Tom's scherp stemmetje.
Nu had ze het laatste papier eraf - een hooge doos; - - bang deed ze het deksel eraf... Toen in stomme, dankbare verrukking boog ze haar gezichtje naar voren, drukte het in het zachte, grijze, gladde mofje... het streelend in stille liefkoozing, als iets levends.
- - “Nou Lies?” vroeg ma lachend.
Lies' gezichtje kwam stralend, met vochtigglanzende oogjes, boven het mofje uit... en plots klemden zich hartstochtelijk haar dunne armpjes om ma's hals, zoende ze ma's gezicht in wilde verrukking.’
Ik heb geen gelegenheid méér aan te halen, geen plaatsruimte om te zeggen mijn bewondering voor het grappig-gevoelige Wraak, waarin de drie zoo verschillende meisjeskarakters zoo uitstekend tot haar recht komen op die kinder-visite; noch voor het aandoenlijk-waarachtige Dirk, een studie van kinderleed, die je de tranen in de oogen brengt, en weder overtuigt van de merkwaardige gave, deze schrijfster eigen, om met enkele vluchtige omtrekken daar te stellen een gehéél levensbeeld! Het thuis van Dirk, het heel-natuurlijke van zijn die centen wegnemen, het spelen met de andere jongens, zijn verhouding tot hen, zijn verheimelijken van zijn diefstal, in pret zonder berouw, omdat een ander de schuld krijgt, - dat alles is geteekend niet met veélheid van woorden, maar kort, duidelijk, 't één onverbiddelijk logisch volgend uit het ander.
In nog iets toont deze schrijfster zich buitengewoon; dat is in haar moeder-scheppingen! Welke sublieme figuren ontwerpt ze in de vrouw uit Vader, in de weduwe uit Sint-Niklaas! Hier geen nuttige, buitenshuis arbeidende, of het in wereld-genoegens zoekende mama's! Hier de moeder, die liefde en gezelligheid verbreidt in haar thuis, beschermend hare wieken heenbreidt over het jonge-goed, dat haar zorgen zoo noodig heeft.
In Voor 't eerst krijgt ook de vader een beurt; vaders treden overigens minder op den voorgrond, dan moeders! Maar 't is aardig-nágevoeld: die idee van den kleinen vent, voor 't éérst door vader naar school gebracht, kiezend, op uitnoodiging van de ‘juffrouw,’ zelf zijn plaatsje. En, als vader hem dan later vraagt: ‘Waarom ging je juist dáár zitten?’
‘Omdat ik jou dáár nog 't langst zien kon...’
Zoo'n enkel zinnetje zegt boekdeelen; boekdeelen van een gelukkig thuis, waarin dit