vrijding van Amerika, terwijl het tevens zoo gelukkig was een groot man voor zich te behouden. Indien hij Engelsch officier ware geworden, zou Washington zonder twijfel geaarzeld hebben tusschen den militairen eed, dien hij had afgelegd en zijne liefde voor het vaderland, hij zou niet zoo spoedig de wapenen tegen Engeland hebben opgevat en minder vertrouwen bij zijne medeburgers hebben gevonden.
De moeder van Georges vreesde wel is waar voor den strijd, waarin haar zoon zich zou wikkelen, zij maakte zich beangst, dat de ongelijkheid der krachten de Amerikaansche zaak niet zou bevorderen, maar ze liet niets onbeproefd om Washington te bewerken zijn plicht te doen. En hoe zou ze ook anders hebben gekund, daar ze haar geheele leven eraan gewijd had, hem zijn land te leeren liefhebben. Zij zag Georges met ongerustheid zich aan het hoofd der oproerlingen stellen, maar zonder eenige zwakheid. Toen hij bij zijne onderneming eerst tegenspoed ondervond, hoorde men haar zich noch beklagen, noch zich laten ontmoedigen, toen de dag der overwinning voor hem aanbrak, bewaarde zij diezelfde kalmte.
De Engelschen, die zich meester hadden gemaakt van New-Jersey, lagen door deze provincie heen verstrooid. Washington, die zich aan den anderen kant van de Delaware gekampeerd had, zei tot zijne officieren: ‘Onze vijanden hebben hunne vleugels te ver uitgebreid, nu is de tijd aangebroken om hun te kortwieken.’ En den stroom overstekende, behaalde hij eene overwinning die de Amerikaansche eenheid redde.
Dit bericht werd aan zijne moeder door eene menigte zijner vrienden overgebracht, die toesnelden om haar geluk te wenschen.
Zij verheugde zich met hen over het geluk van het vaderland, en toen de loftuitingen op Washington zich steeds meer en meer verhieven, zei zij, ernstig wordende: ‘Dit is vleierij, mijne heeren, Georges zal zich, hoop ik, steeds de lessen herinneren, die ik hem gegeven heb; hij zal niet vergeten dat hij slechts een burger is van de Unie, wien God meer geluk heeft geschonken dan de anderen.’
Toen zij de inneming van Cornwallis vernam, dacht zij niet aan den roem van haar zoon, maar zij riep uit: ‘God zij geloofd! ons land is vrij, en wij zullen vrede hebben.’
Een rijk huwelijk maakte Washington tot een der grootste landeigenaars van de Unie; verscheidene malen trachtte hij zijne moeder over te halen haar intrek in hunne mooie woning Mont-Vernon te nemen, maar zij gaf de voorkeur aan Frédéricksburg, om daar haar kleine boerderij, een weduwgoed, te beheeren.
Op den leeftijd van 72 jaar zag men haar nog elken morgen te paard stijgen, om hare landerijen te bezoeken en orders te geven. Hare inkomsten waren zeer bescheiden, maar werden met zooveel zuinigheid beheerd, dat ze haar nog in staat stelden een groot aantal ongelukkigen te ondersteunen. Nooit kwam er in die tijden van zorg, een landgenoot, die door den oorlog geruineerd was, te vergeefs bij haar om hulp aankloppen, ook had ze de gewoonte te zeggen:
‘De liefdadigheid vindt altijd nog wel iets in de beurzen, die niet doorboord zijn.’
Eene wreedaardige ziekte, kanker in de maag, dwong haar eindelijk het huis te houden, maar zelfs daar hield ze zich nog met het besturen der zaken bezig.
De kolonel Fielding-Lewis, haar schoonzoon, vroeg haar dringend hem ermee te willen belasten.
‘Dank je, Fielding,’ zei ze tot hem; ‘ik zou wel willen, dat ge mijne boeken in orde hieldt, want uwe oogen zijn beter dan de mijne, maar overigens kan ik ze nog wel bijhouden.’
Gedurende zeven jaar had ze haar Georges bijna niet gezien, daar hij nog altijd door den oorlog werd vastgehouden.
Eindelijk, toen de vereenigde legers op den terugtocht waren van New-York, kon Washington zijn weg over Frédéricksburg nemen.
Hij zond een koerier vooruit om zijne moeder te vragen, hoe ze hem wenschte te ontvangen.
‘Alleen’, antwoordde de moeder.
En de hoofdcommandant van de Amerikaansche troepen, de maarschalk van Frankrijk, de bevrijder van zijn land, de held van de eeuw begaf zich te voet naar het huis van haar, die hij, zooals hij zich uitdrukte, ‘niet alleen als de stichtster van zijn levenslicht, maar als de stichtster van zijn roem,’ beschouwde.
Mevrouw Washington ontving haar zoon met uiterste teederheid; maar sprak niet met hem over de overwinningen die hij juist behaald had. Hetgeen hij verricht had, scheen haar zoo eenvoudig toe.
‘Ik heb hem de deugd leeren betrachten,’ zei zij, ‘en de roem is er slechts een gevolg van.’ Zij sprak met hem over zijne oude vrienden, hem bij zijn lievelingsnaam noe-