Brief uit Berlijn.
‘Berlin zur Biedermeierzeit.’
Onder bovenstaanden naam is dezer dagen een tentoonstelling van lithografieën uit het begin der 19e eeuw in één der zalen van het nieuwe Ausstellungsgebäude am Zoölogischen Garten, geopend. Wie men sprak of zag, in aller mond lag de vraag: ‘Wie en wat is Biedermeier?’ Gedurende de paar laatste jaren hoorde men af en toe van een Biedermeierstijl, die hoofdzakelijk op meubelen betrekking had: eenvoudige, rechte lijnen, zonder eenige versiering. Mijn nieuwsgierigheid om toch het fijne van de mis te weten, werd steeds weer geprikkeld, en overal snuffelend en vragend kwam mij ter oore, dat Biedermeier het eerst in 1840 in de Fliegende Blätter door den dichter Eichsdorff werd gebruikt als type voor een eenigszins zwakken, niet zeer verstandigen, bekrompen man. Het is langzamerhand karakteristiek geworden voor dien tijd, toen het geheele leven in Duitschland zeer bekrompen en gedrukt was. Er heerschte zoo'n apathie na den Napoleon's storm, er kwam onwillekeurig iets droomerigs over de menschen en het tijdsverloop tusschen 1815 en 1848 komt weinig in tel. Juist deze goede oude tijd, toen onze grootouders leefden, en die gewoonlijk spottend Biedermeierzeit wordt genoemd om de sentimentaliteit en braafheid, welke dien tijd kenmerkten, was een ernstig en groot tijdperk voor het Duitsche intellect. En dat de eerste helft der 19e eeuw geen dommeltijd is geweest, duidt de uitvinding der lithografie aan, die in 1803 door den schilder Wilhelm Reuter het eerst werd beoefend.
De schilderkunst was eenigermate op den achtergrond gedrongen, ook al om het vele geld dat een portret of schilderij kostte in een tijd dat het geld knap was, door de benarde omstandigheden waarin Duitschland verkeerde. Zij werd door de steendrukkunst vervangen, die door het gemakkelijk vermenigvuldigen der originalen algemeen verspreid werd.
Daar de photographie nog niet was uitgevonden, zijn de lithografieën uit dien tijd van groote waarde voor het nageslacht.
De tentoonstellingszaal zelf ìs in Biedermeier-stijl ingericht. De collectie prenten behoort aan de ‘Aufseesser Sammlung’ en liggen allen onder glas. Reuter opent de verzameling lithografieën van Koningin Louise en koning Friedrich Wilhelm III. Het geheele hof uit dien tijd is door prenten vertegenwoordigd. Dan volgen een reeks stadsgezichten van het oude Berlijn, die van dubbel belang zijn, omdat het Berlijn van na 1870 zoo enorm verschilt van het Berlijn der veertiger jaren. De weinige piëteit, die de Berlijners voor oude stadsgedeelten of gebouwen hebben, is na 1870 sterk toegenomen; een nieuwe stad verrees en van de oude typische huizen zou niets meer te vinden zijn, wanneer de lithografen ons niet juist die oude gedeelten hadden bewaard. Alleraardigste volkstypen en volkstafereeltjes geeft Dörbeck te aanschouwen. Dan volgen Schadow, Hosemann en Franz Krüger. Deze laatste is van staljongen tot hofschilder van koning Friedrich Wilhelm III opgeklommen en munt uit door militaire, vooral kavallerie typen, en stelt door zijn magnifique portretten al de anderen in de schaduw. Van Adolf von Menzel zijn er een paar afdrukken die hij op 18 jarigen leeftijd maakte en die nog nergens tentoongesteld waren. Deze worden door de Berlijners, die zeer hoog met den kleinen Excellenz von Menzel wegloopen, als de clou van de tentoonstelling beschouwd, doch voor kenners staat Krüger bovenaan. De meest bekende tooneelspelers en - speelsters, zangers en zangeressen, danseressen, dichters uit dien tijd zijn er te zien.
De tentoonstelling zooals deze, trekt wel, doch niet genoeg om de kas van de Charlottenburger Hauspflege, waarvoor de opbrengst der entrées is, eens flink te steunen. Frau Hedwig Heil, de presidente heeft het lumineuse idée gehad om aestethische Tees