| |
Uit het dagboek van een jong meisje.
18 Juli.
Vroeger stelde ik me altijd voor, dat ik wel een wijs en verstandig mensch moest zijn, als ik al de klassen van de H.B.S doorloopen zou hebben. Och ja, iemand van bijna achttien, leek toen in mijn oog al een gewichtig personage, en nu word ik de volgende week negentien - want ik ben per ongeluk een jaar blijven zitten - en ik gevoel me eigenlijk nog precies eender, als ik altijd geweest ben. Dus zorgeloos, vol dwaasheden, lachachtig, prikkelbaar enz.
Voor 't uiterlijk gaat 't genoeg; als ik wil, kan ik er werkelijk netjes en elegant uitzien, echt damesachtig. Dat gaat zelfs boven mijn stoutste kinderlijke verwachtingen. Maar innerlijk - 'tis zoo en niet anders - ben ik eigenlijk geen steek veranderd. Een vos verliest wel zijn haren, maar niet zijn streken, wordt bij deze al weer bewaarheid.
Van morgen heb ik mijn boeken, schriften en andere schoolgedoetjes, netjes op een rijtje in de kast gezet. Die goede, oude boeken! Ik heb ze nog nooit in mijn leven zoo teeder behandeld, 't Deed me eigenlijk een beetje aan om ze op te bergen! Het duurde dan ook lang, eer 'k er mee klaar was. Daar zijn zooveel zalige en onzalige herinneringen aan verbonden. Ja, wezenlijk, ik kreeg mijn boeken opeens heel lief, en vergat in die aandoenlijke oogenblikken, dat 'k ze bij zekere gelegenheden wel eens naar de maan, 't andere end van de aarde, en haar wat niet al gewenscht had. Sommige kaftjes zijn erg vuil en gescheurd; eerst meende ik er nog nieuwe om te doen, doch alles moet toch maar blijven, zoo 't is, dat 's veel leuker. Ik was er bijna mee gereed, toen Bep kwam vragen, hoe ik over 't koffiedrinken dacht. Gauw maakte ik er een eind aan, en ging. Gelukkig! Ik had anders eens sentimenteel moeten worden!! Ze zaten allemaal reeds aan tafel, Pa, Bep, Wim, en Bram was er ook.
Bram deed weer erg stijfjes, en ik natuurlijk niet minder. Vroeger waren we altijd erg innig, maar sedert 't begin van dit jaar is 't hard verminderd. Ik vind 'm zoo bazig den
| |
| |
laatsten tijd; in éen woord, hij is tegenwoordig een groot mispunt. Zoo ongeveer schijnen ook zijn gevoelens te zijn jegens mij. Ik heb altijd veel om 'm gegeven, maar nu laat alles wat hem aangaat, me zoo koud als ijs. In dat opzicht hen ik toch wel veranderd!
Nu, om weer op mijn à propos te komen, Wim plaagde me geducht. Wim en ik plagen elkaar altijd, overal mee; we hebben eeuwig herrie en zijn toch terzelfder tijd de beste kameraden van de wereld. Wij houden van die kleine schermutselingen, waarbij de woorden, als glinsterende, onschuldige peiltjes heen en weer vliegen. Hij is een extra-puike broer!
Maar nu was hij uiterst vervelend! Ik heb namelijk een poosje geleden mijn familie verkondigd, dat ik examens wou gaan doen, en daarna natuurlijk een of ander beroep uitoefenen. Bijna al de meisjes, die in mijn klas zaten, doen 't, en thuis ben ik niet noodig, want ons huishouden gaat zonder mij toch ook op zilveren wieltjes. Ik wil mezelve nuttig maken.
Daar heb je nu b.v. de drie meisjes Wafel; ze doen den ganschen lieven dag niet anders dan stofafnemen, handwerken, pianospelen, fietsen, uitgaan en kibbelen. 't Is eigenlijk zoo'n doelloos bestaan; daar wou ik mezelf voor bewaren!
Nu brengt Wim telkens die zaak op 't tapijt, vertelt maar al belachelijke staaltjes van geleerde blauwkousen, vraagt bij welk gilde ik me voegen zal, enz. Bep hielp dapper mee. 't Was om helsch te worden.
- Van alles is anders overvloed, lichtte Wim in. De markt is overvoerd. Daar 's nergens behoefte aan...
- Behalve aan echte vrouwen, viel Bram in. Die zijn dunnetjes vertegenwoordigd in den hedendaagschen tijd.
- Heb jij ook nog een duit in 't zakje te werpen, snipte ik. Je denkt zeker, dat 'k er nog wat om geef?
- Zeker, doe je dat! besliste hij.
- Je bent niet wijs!
Zoo ging 't maar aldoor. Bram raakte in vuur en vlam. Ten lange laatste heeft hij ons ook nog voorgeschilderd, hoe 'n vrouw hij zich zou wenschen. Dat kwam er nu minder bij te pas. Maar van 't eene komt 't andere. Toen 't uit was, zei ik, dat hij eigenlijk voor advocaat of dominee moest studeeren, inplaats van voor dokter. Ik geloof wel, dat 'm dat een beetje bekoelde.
Vader zei niets; en diens oordeel had ik juist zoo graag gehoord. Enfin, ik weet 't al zoo'n beetje, mijn vadertje is nog van den ouderwetschen stempel, dus er tegen; 't zal tenminste hard werken zijn om 't er door te krijgen. Maar ik zal er wel met 'm over spreken, als we eens samen zijn.
| |
19 Juli.
Niek Hove is ook weer bij den burgemeester gelogeerd. Hij is precies dezelfde nog; leuk, vroolijk, kwasterig, galant. Een heel verschil toch met dien ijsberigen Bram. Gisteravond is hij met zijn nichtjes, Annet en Truus, thee wezen drinken, 't Was gezellig. We hebben gemusiceerd, gelachen en gezongen. Niek zei, dat ik een prachtig-mooi stemmetje heb, en ik prees natuurlijk hemelhoog zijn schoone alt. Ja, we maken elkaar vleiende complimentjes voor.... de aardigheid. Natuurlijk voor de aardigheid, want we weten allebei evengoed, welk vleesch we in de kuip hebben. 'k Ben blij, dat hij aan 't eind van de volgende week maar weer opkrast, want anders zou 't mij maar gaan vervelen. Degelijk is hij geen zier. Hij geeft me gelijk, dat ik wil gaan studeeren. Dat is 't eenige verstandige, dat ik 'm tot nog toe heb hooren zeggen. 'k Ben het nog niet eens met mezelven, waar ik eigenlijk voor leeren wil. Maar 't zal en moet gebeuren. Huishouden is goed, als je gaat trouwen, ja, dan is 't erg practisch, dat zeg ik ook. Doch daar doe ik vooreerst nog niet aan. Bram en ik hebben vroeger wel eens tegen elkaar gezegd, dat hij en ik in 't huwelijk zouden treden, als we groot waren. Dat was een interessante tijd! Maar tegenwoordig zijn zijn ideën de mijne niet meer, en de mijne de zijne niet. Voilà tout! Nee, daar's nog meer; 'k heb gemerkt, dat hij zijn ideeën aan mij op wil dringen. Ik zie er de nuttigheid niet van in. Buigen doe 'k nooit voor 'm. 't Zou wat moois zijn, ik, Johanna Adriana Rozendaal, Mijnheer v.d. Velde's onderdanige dienaresse. Dat nooit!
| |
20 Juli.
Vanmorgen zijn Bep en ik bezig geweest een taart te bakken, d.w.z., ik heb geprobeerd te helpen, maar door mijn verregaande onhandige manoeuvres precies 't omgekeerde gedaan, dus de zaak in de war gestuurd. Ik schaamde me werkelijk over mijn verschrikkelijke ezelachtigheid (eer 't zoover komt, moet er heel wat gebeuren, hoor!). Doch Bep lachte maar eens goedig. Die beste, snoezige Bep! Zij heeft een onuitputtelijke voorraad
| |
| |
geduld. We lijken totaal niets op elkaar, geen sikkepit. Om met 't humeur te beginnen: nu 't hare is altijd even harmonisch en gelijkmatig, en 't mijne varieert nogal eens per dag. Ik zeg met de Génestet:
Als ik schrei, als ik lach,
Wel honderd malen iedren dag,
Dan ben ik 't leven mij bewust,
Dan leef ik eerst naar hartelust,
Als ik dichten kon, (dat schoone talent bezit ik - helaas of goddank? - niet), dan deed ik 't stellig à la de Génestet. Die sprak tenminste mannentaal. Werkelijk, 't fleurt me altijd op, als ik weer eens iets van 'm lees. Van de hedendaagsche melancholieke, moderne poespas word ik soms zoo wee. Kijk, de meeste van die verzen zijn nu eigenlijk te vergelijken met keurig-bereide zoete liflafjes, waar overdadige zorgen aan besteed zijn om 't mooi en lekker te krijgen. Dat 's allemaal goed en wel en best, maar in zulke lekkere, mooie zoetigheid zit geen kracht. Altijd liflafjes eten, ondermijnt 't gestel, en te veel geestelijke liflafjes verwerken, verslapt den geest. Dat is.... wel dat 's een axioma.
Hè, wat ben ik weer afgedwaald.
Nu, Bep dan is veel beter dan ik, veel beminlijker, opofferender, enz. Ik kijk altijd met veel genoegen naar 'r rustig, vriendelijk gelaat; ze heeft net zoo'n madonnakopje. 't Mooiste aan haar, vind 'k 'r zijdeachtig, blond haar; ik heb maar van dat weerbarstige bruine. O, 'k ben ver van schoon, lang geen beauty. 't Eenige mooie, dat ik bezit, zijn mijn oogen, mijn moeder's oogen. Daar schijnt iets bijzonders aan te zijn. Truus zei onlangs, dat ze er geen minuut achter elkaar eender uitzien, en precies weerspiegelen, wat er in me omgaat. Dat's lastig! Maar desniettemin ben 'k er toch blij mee, want 't zijn mijn moeders oogen, en dat vindt vadertje zoo heerlijk. Hij kan me soms in verrukking aanstaren, zoo... zoo hij 't niemand anders ooit doet, en dat is daarom, denk ik.
| |
21 Juli.
Ik heb vanmorgen veel over mijn moeder gedacht, en hoe 't zijn zou, als ze nog leefde. Bep bemoedert me nu zoon beetje. Ze houdt innig veel van me, maar mijn moeder zou me toch nog anders liefgehad hebben, denk ik. Inniger kan bijna niet, maar toch op een andere manier. Dat mis ik, en heb 'k bijna altijd gemist. Moedertje was vroom en goed, en ook erg huishoudelijk. Over dit alles peinsde ik een heelen tijd.
Daar was een gat in de mouw van mijn blouse. Ik las op 't kalenderblaadje, ‘een stukje in 't kleed, siert de vrouw, die 't draagt.’ En - de wonderen zijn de wereld niet uit - ik ging een ander katoentje aantrekken, en begon toen vol ijver een stukje in den elleboog te zetten. Bep stond verbaasd; ik liet ze 't spreukje lezen.
- Ja, zei ze, dat 's waar, maar dan moet 't er goed instaan, anders laat de vrouw, die 't draagt net zien, wat een prul ze is. Daar viel niets op te antwoorden, en 'k had 't ook trouwens veel te kwaad met mijn verstelwerk. 't Viel me niets mee. Op school heb 'k toch in de puntjes geleerd. 'k Heb nog een groote, vierkante, linnen lap, met allemaal even vierkante lapjes er in. 'k Geloof niet, dat ik daar ooit moeite mee gehad heb, en ik kon ook zoo uitstekend uitleggen, hoe 't gedaan moest worden. Maar in de praktijk vallen die dingen toch niet mee. Dat weet ik alweer! 't Zou me eigenlijk verwonderen, als de handwerkenfrik zelf een fatsoenlijk stuk in een doorgesleten elleboog kan zetten.
Enfin, mijn stuk kwam er bol en raar in, heelemaal niet netjes, dus volgens Bep bèn ik een prul, en een groote ook!
| |
22 Juli.
Gisterenavond ben ik wezen fietsen met Truus en Niek. Daar was nogal aardig wat wind. Toen we terugkwamen van ons tochtje, duwde Niek ons bij beurten een beetje op. Hij was net met mij bezig, toen Bram aankwam. Ik lachtte eens tegen 'm, want ik was in een extra-goede stemming, maar hij zette een gezicht als een oorworm ('k weet niet ook, hoor, of 't zoo precies was, want ik heb nog nooit zoo'n ding gezien). Maar vriendelijk keek hij toch lang niet. Enfin, dat 's zoo zijn gewoonte tegenwoordig.
| |
23 Juli.
Zoo gevoel ik me nu al van vanmorgen zes uur af. Aan 't ontbijt vroeg Wim deelnemend:
- Zeg Jo, heb je 't land?
- Ja, zei ik onnoozel.
- Maak dan, dat je er koeien op krijgt, ried hij met zijn gemoedelijkst plagend lachje.
Ik zei niets, doch keek 'm maar eens verachtelijk aan. Vanavond gaan we zeilen met zijn tienen. 'k Heb niets geen lust!
| |
| |
| |
24 Juli.
Wij zijn wezen zeilen. Bep had me 's middags weer wat opgemonterd. Daar heeft ons Bepje goed slag van, maar wat zou die nu ook niet kunnen!
't Was verrukkelijk op 't water. Een heerlijk briesje deed de zeilen bol staan, en we gingen voor stroom, dus stevenden er lustig op los naar ‘de ronde wei’.
We waren allemaal nogal dol en uitgelaten; de gesprekken werden hoe langer hoe geanimeerder. Ik geloof wel, dat ik zelf ook nogal wat leven in de brouwerij bracht. 'k Was opgewonden; alles aan me tintelde en trilde.
Maar toen we een poosje aan wal waren, zakte 't plotseling weer. Ik kreeg ineens 't bewustzijn van de groote banaliteit van al ons doen en laten, van klein menschjesgedoe enz., dat zoo sterk contrasteerde met de verheven schoonheid der natuur. Daar heb ik meer last van; wel heel zelden, maar gisteren was 't er toch weer. Ik wandelde stil bij de anderen vandaan, en ging op 't uiterste puntje van een uithoekje zitten. De kalme, onbewogen watervlakte, de fiere, hooge eiken aan den overkant, die zich schilderachtig tegen den lichten, wolkeloozen hemel afteekenden, en vooral het teere suizen van 't buigende riet rondom mij, dat een wondervol wiegeliedje scheen te murmelen - dit alles deed me weldadig aan. Ik genoot. Ik lag dan in aangename droomen verdiept, toen 'k ineens mijn naam hoorde zeggen. 't Was Bram.
- Wat is er? vroeg ik.
- 'k Wou je zeggen, dat... dat...
Hij kon zeker 't begin niet vinden.
- Nou dan, dat dat geflirt van je met Niek Hove en Karel v.d. Goes uit moet zijn. Van de anderen kan ik 't velen, maar van jou.... jou niet!
- Zeg, wat mankeert jou? driftigde ik. Ik ben heel gewoon met hen, hoor, zoo gewoon als 't maar kan, en zij met mij. Iedereen is niet zoo'n ijsbeer als jij. En al deed ik 't nu - fier richtte ik me op en keek 'm uitdagend aan - dan gaat 't jou nog geen steek aan!
- Dat doet 't wel, als je wat om me gaf, zou je 't laten!
- Maar ik geef niets om je, tergde ik.
- Je bent dan wel veranderd, vroeger deed je 't wel, vroeger...
- Dat was kinderspel, antwoordde ik, met een verachtelijk handgebaar. Ik schrok van mijn eigen, harde stem.
- O zoo, zei hij droog. En toen nog droger met een gewicht van honderd pond op ieder woord:
- Ja, jij bent eigenlijk nóg een kind!
Toen keken we allebei den linkschen kant uit. Mijn oog viel op zijn jachtje, waarop met gouden letters ‘Johanna’ geschilderd stond. Dat was een verrassing van 'm geweest voor mij, en bij die gelegenheid had ik 'm een zoen gegeven. Hij keek er ook naar. Wellicht dacht hij 't zelfde als ik. Ik zag, dat zijn blik zich verteederde, oneindig veel zachter werd. 'k Had alweer spijt van mijn woorden, maar buigen wou ik niet. Met opgeheven hoofd ging ik bij 'm vandaan.
Toen 'k thuis kwam, voelde ik me landeriger dan ooit te voren.
| |
25 Juli.
Bep en ik zijn vandaag naar de stad geweest; 't was er akelig benauwd. Ik was blij, toen de boot afvoer, en we 't ruime sop maar weer ingingen. Morgen ben ik jarig. Ik vind 't prettig, dat er nu hoogstwaarschijnlijk zooveel menschen aan me denken. Maar dat 's vast en zeker, want ik word altijd overstelpt met brieven (o zaligheid), briefkaarten en pakjes,
| |
27 Juli.
't Is gisteren een drukke dag geweest. Als al de schoone wenschen, die 'k ontvangen heb, vervuld mogen worden, dan bereik ik dit jaar 't toppunt van gelukzaligheid wel. 't Is te hopen!
'k Heb zooveel moois en lekkers gekregen, dat ik er wel drie bladzijden over vol zou kunnen pennen. Maar dat doe ik niet, 't staat zoo inventarisachtig. Ik bekijk 't liever!
Van Bram heb ik niets, (dat 's nog nooit gebeurd) hij is geen eens wezen feliciteeren. Zoo'n stijfkop!
| |
28 Juli.
'k Heb een paar uur geschommeld met de kinderen van hiernaast. Dat doe ik eens meer. 't Zijn snoepige wichtjes, ze drenzen nooit!
| |
29 Juli.
Gisteravond heb ik met vader gesproken. Bep en Wim waren naar de Vervoorsten. Ik heb zitten redeneeren als Brugman.
't Resultaat is niet, zooals ik eerst gewenscht had, (ik mag wel leeren, maar 't geleerde niet volgens mijn beginselen laten rendeeren).
- Vindt u, vroeg ik ten laatste, dat ik
| |
| |
hier nu eigenlijk noodig ben? Ik wil mezelve nuttig maken. Als ik dan b.v. ziekenverpleegster ('t schoot me ineens te binnen, dat er dàt ook nog was) werd, dat 's toch een echt vrouwelijk baantje ook.
Vader streek met zijn lange, smalle hand door zijn grijze haren.
- Kindje, geloof me, antwoordde hij, je kunt je nergens nuttiger maken, dan bij ons, in je eigen huis. Je bent hier noodig, want ik heb je noodig. Jullie, jij niet 't minst, bent de vreugde van mijn leven. Zie je, Jo, daar is voor elk mensch een plaatsje in de wereld; dat van den een lijkt dikwijls zooveel mooier en grooter dan dat van den ander... en dat is ook wel eens zoo; doch 't komt er niet op aan, of 't groot of gering is, als je maar trouw op post staat, daàr, waar je wezen moet. Maar velen zoeken hun plaatsje heel ergens anders, dan waar 't eigenlijk is, en daardoor komt meer verwarring, smart en ongeluk, dan je wel denken zoudt! Ik geloof Jo, dat jouw plaats voorloopig hier is; omdat we je zoo liefhebben, kunnen we je moeielijk missen, of we moesten zeker weten, dat je ergens anders gelukkiger kondt zijn. Je bent eigenlijk nog zoo'n echt kind!
Toen, terwijl hij me met zijn trouwe oogen liefdevol aankeek, zei hij met zachte, heldere stem:
Mir ist 's, als ob ich die Hände
Aufs Haupt dir legen sollt',
Betend, dasz Gott dich erhalte
So rein, so schön, so hold.
't Klonk plechtig als een bede; daar kwam een propje in mijn keel van ontroering. Ik sloeg mijn armen om zijn hals, en kuste 'm. Dat was mijn antwoord. - Ik wou, dat je werdt, zooals je moeder was, ging hij voort. Zij diende, ze diende:.... iedereen naar 't voorbeeld van Christus. Haar dienen was regeeren. Ze deed 't met blijdschap en liefde in 't hart. Onthoudt 't Jo, dat in dienen voor elk mensch de grootste kracht ligt. Wie zich verhoogt, vernedert zich, en wie zich vernedert, verhoogt zich. In dat vak heb je 't nog niet ver gebracht.
Er kwam een glimlach om zijn mond, en een vroolijk lichtje in zijn oogen, terwijl hij schertsend eindigde:
Als je eerst eens met die studie begon?
Ja, dat zei mijn lief vadertje allemaal. Hij heeft gelijk, natuurlijk, hij heeft altijd gelijk. Ik ben een onbuigzaam zelfzuchtig nest. Daar valt heel wat aan me op te knappen!
| |
31 Juli
Gisteren kwam ik Bram tegen in de Notenlaan. Hij zag er een beetje anders uit dan anders. Mijnheer wou me met een' korten groet voorbij gaan, maar ik, denkend aan mijn vader's woorden, ging naar 'm toe, en stak mijn hand uit.
- Bram.... zei ik, maar de rest bleef in mijn keel zitten. 'k Ben nog niet gewoon mezelf te vernederen (verhoogen bedoel ik). Hij keek me een oogenblik doordringend aan met zijn diep-blauwe oogen, en lag toen zijn warme hand in de mijne. We spraken eerst niets, maar hielden elkaar's vingers stevig omkneld.
- Is 't nou weer goed, Jo, net als vroeger, vroeg hij eindelijk, terwijl hij bloosde tot achter zijn ooren.
- Nee Bram, (zijn gezicht betrok) nog veel beter! Toen wandelden we verder.
's Avonds kreeg ik een beeldige ruìker rose rozen.
MIEN PAS.
|
|