| |
Vulkanen en Vulkanische uitbarstingen.
Sinds eeuwen zoekt de geleerde naar de verklaring van een paar natuurverschijnselen, wier uitwerking geweldig, wier verwoestingen in een minimum van tijd dikwijls onberekenbaar zijn. We bedoelen de uitbarsting van een vulkaan en de aardbeving, naar wier oorzaak de grootste geoloog en natuurkundige nog in het duister tast.
De vorm van een berg, waaraan dikwijls uitbarstingen zijn waar te nemen, is heel anders, dan die van een gewonen. De vulkanen zien er uit als een kegel, waarvan de helling naar den top gewoonlijk eensklaps toeneemt, zoodat beneden en bovenhelling een hoek vormen. De top is trechtervormig uitgehold en heet krater. Over de helling loopen vaak diepere of minder diepe goten, die er door het afstroomende water ingegraven zijn; want alle vulkanen, die eenmaal een lava-beek over hun helling lieten stroomen, laten gemakkelijk van die geulen in de poreuze lava schuren door het water, dat langs de helling glijdt. Alle hellingen hebben dus een geribd voorkomen. Zelden komt de lava echter uit den krater aan den kop. In den regel ontstaan er op een der zijden spleten in den vulkaan, en de vloeibare lava, die deze opening verlaat, vormt boven de zijkraters parasietkegels. Op de hellingen van den Etna staan er hiervan wel 700.
Niet voortdurend stroomt die lava uit de vulkanen. Jaren achtereen blijven ze soms werkeloos.
Er komt geen rook of asch uit den krater, en aan niets, dan aan den vorm, onderscheidt men den vuurberg. Enkele daarentegen hebben vaste perioden van rust, weer andere werken met heel korte tusschenpoozen voortdurend.
Zoo meende men voor de bekende uitbarsting van 79 voor Chr., van den Vesuvius, die Herculanum en Pompeji onder asch en lava begroef, dat deze vulkaan uitgedoofd was of weldra tot de uitgedoofde vulkanen kon gerekend worden. Tot 1631 toe nam men aan dezen Vesuvius zeventien beduidende uitbarstingen waar. En van dezen tijd af nam het aantal uitbarstingen steeds toe.
De Stromboli, ten N.W. van Siciliê, op een eilandje niet ver van den Etna, vertoont 2 kraters, door de eene opening gaat een minuut lang damp, waarop dan een korte
| |
| |
rust van slechts één minuut volgt, door de andere treden om de 10-15 min. sinds overoude tijden lavastroomen naar buiten.
Een nieuwe uitbarsting van de meeste vulkanen wordt aangekondigd door een onderaardsch gerommel, en de berg begint te rooken. Donkere wolken van damp verlaten eveneens de opening van den krater, die zich boven den krater waaiervormig met langere en kortere stralen uitspreidt. Gloeiende steenen, die altijd aan de lava voorafgaan, blinken tusschen de dampkolom en laten een lichte streep in de kolom achter.
Het tooneel heeft veel van een reusachtig vuurwerk. Blokken van 1 kubieke Meter soms (bommen) en ook kleinere (lapilli) ter dikte van een hazelnoot worden in de hoogte geslingerd. De Cotopaxi in Amerika (Peru) wierp in 1532 blokken uit, die meer dan 3 M. dik waren, 900 M. in de hoogte gingen, en later op een afstand van 4 uur gaans van den krater teruggevonden zijn.
Ontploffingen hebben er in de lucht ook plaats. Als raketten spatten de bommen uiteen en een regen van asch en kleine steentjes valt op de omliggende landstreek neer. (Ook Montenegro bij de laatste uitbarstingen der Vesuvius volgens de courant). De wolken van gruis, en rook en damp, hullen den ganschen omtrek in een grijzen, lichtenden sluier. De zonnestralen kunnen dien sluier niet doorboren, de krater verdwijnt, ook zelfs voor het scherpste oog. Het daglicht wordt in een schemering herschapen, slechts enkele malen flikkert een gloeiend punt of een verblindende straal door de donkere massa heen: 't is een van de witte steenen, die wordt uitgeworpen, of een bliksemflits. Want onweders en donderslagen gaan met de uitbarsting geregeld gepaard. Een sterke onuitstaanbare zwavellucht omgeeft voortdurend den krater, en dreigt, ook al blijft het bij het geschutvuur van steenbrokken, alle plantsoenen op de helling, alle olijven-, vijgen- en dadelplantages, alle korenakkers te zullen verwoesten.
Een grooter gevaar staat echter de dorpjes en stadjes aan den voet van den vulkaan te wachten, als het in den berg blijft rommelen en dreunen, als de gesmolten massa, die langzaam in den berg oprees, de vaste korst op zij schuift en door een spleet, in een der hellingen ontstaan, naar buiten treedt. Het is de lava, een taaie gloeiende zwartachtig blauwe of bruinpaarse, aan de oppervlakte stijve vloeistof, die een hitte uitstraalt, waarvan men zich nauwelijks een denkbeeld kan vormen, zoo hoog, dat ook boomen en dieren, die gespaard blijven voor de aanraking van deze vuurzee, verschroeien, als zij zich op korten afstand van den lavastroom bevinden.
Uit den kratermond komt tegelijkertijd een fijne asch, die zich met den damp van straks vermengt tot een modder, die den dag in nacht herschept en dagreizen ver zich in de lucht verspreiden kan. De asch van den Vesuvius b.v. is eens neergekomen op de daken in Constantinopel. Ontlast zich boven de plaatsen aan den vulkaan nu nog een onweder met plasregens - wat dikwijls voorkomt - dan worden er ware slijkstroomen gevormd, en kan men zich verklaren, hoe door 't gewicht van deze slijkmassa, een kerk kan instorten, wat tijdens den dienst in een der dorpen bij de Vesuvius gebeurde en tal van huizen in den omtrek, gelukkig meest verlaten, overkwam.
Ontploffingen van gassen, die uit de lava ontsnappen, neemt men tot op uren afstand van den kraton waar, met knallen en stootsgewijze treedt de half gestolde lava uit de zijkraters naar buiten. Zoo geleek de Vesuvius in 1794 één batterij van afgeschoten artilleriestukken.
En om er een denkbeeld van te geven, hoeveel lava in den krater, of in ieder geval in den vuurhaard van den vulkaan aanwezig is, behoeft slechts vermeld te worden, dat de lavalaag wel eens een dikte krijgt van 30 M. en een oppervlakte van 900 vierkante Kilometer, d.i. de oppervlakte van een vierkant, waarvan iedere zijde ruim 5 uur is. De hoogste gebouwen (dat blijkt hieruit), zullen bij zulk een uitbarsting onder de lava worden begraven.
Verwonderlijk snel koelt de lava af. Het is wel voorgekomen, dat menschen, die kort voor de uitbarsting nog de vlucht hadden genomen voor de lava, 12 uren later reeds over de gestolde massa heenliepen, om uit de gespaarde woningen te redden, wat nog vervoerd worden kon.
Wat intusschen door deze gloeiende lava al kan verschroeien, verbranden, en bedolven worden, daarvan berichtten ons de dagbladen laatst het akelige, dat Italië ons na de jongste uitbarsting van den Vesuvius te aanschouwen geeft: geheele dorpen verdwenen: huizen werden door gloeiende steenen vernield: wijngaarden, maccaroniakkers en katoenplantages door den modderregen verwoest of
| |
| |
door de heete asch in een woestenij veranderd: duizenden menschen in den tijd van een paar uren van alles beroofd en zelf nog bedreigd door de lava, die op eenigen afstand achter hen, met de snelheid van een ruiter, hen volgde.
Langzamerhand echter verminderen de aardschokken, de lava borrelt nog wel bij tusschenpoozen over den rand van den zijkrater, maar blijft grootendeels binnen den berg, het gerommel daarbinnen vermindert, de aschregen houdt op en na eenige dagen herinnert alleen een rookwolkje aan de hevige uitbarsting.
De lavalaag blijft gewoonlijk een jaar of langer ongebruikt liggen. Dan is de korst voldoende afgekoeld om haar met houweelen te bewerken en er op te bouwen. De bewoners der dorpen in den omtrek van den vulkaan kappen er ook stukken uit, om er sieraden, vazen en doozen van te maken, vooral te Napels. De zuivere stukken worden gebruikt, om er straten mee te plaveien.
Heel gevaarlijk is het echter, de pas gestolde lava, die al gauw een matig zwaar voertuig dragen kan, met een stok open te breken! Er straalt n.l. uit die opening een ondraaglijke hitte. Gassen ontsnappen en er kunnen ontploffingen plaats hebben, waarbij menschenlevens in gevaar komen. Aan 20 touristen, die kort na de eruptie van 1872, den Vesuvius opwandelden, kostte de nieuws-gierigheid, vloeibare lava te zien, het leven. Een ontploffing van uitstroomende gassen had plaats, en de bergreizigers werden door de kokend heete lava, die uit den krater drong, gedood.
Ook Plinius de Jonge, die een beschrijving gaf van de uitbarsting van 79 voor Chr., deelt mede, hoe tal van vreemdelingen na de ramp, roekeloos over de helling wandelden, en op soortgelijke wijze den dood vonden. Die uitbarsting, waarbij Herculanum en Pompeji onder de lava werden begraven, is de verschrikkelijkste, in 20 eeuwen tijds, aan den Vesuvius waargenomen. Hoe het mogelijk was, dat er bij die ramp zooveel menschen omkwamen? De bewoners van Herculanum en Pompeji vreesden in het minst geen uitbarsting, al duidde een onderaardsch gerommel ook op een naderend onheil. De Vesuvius had sinds eeuwen geen teeken van leven meer gegeven en werd voor uitgedoofd gehouden. Om één uur des namiddags bemerkte men eenige wolken van een nooit te voren gezienen vorm boven den berg. Plinius de Oude, zag op mijlen afstands het wonder aan en ging scheep, om het van nabij te kunnen waarnemen. In ‘Stabia’ legde hij voor anker en wilde bij een vriend overnachten.
Het huisgezin maakte zich echter gereed, straks met een vaartuig, beladen met huisraad en levensmiddelen, zich naar een veilige plaats te laten roeien.
Plinius had zich 's avonds ter ruste begeven, maar de vriend met zijn familie bleef op en toen de aschregen toenam, en bliksemstralen de duisternis af en toe doorkliefden, steenen tot op verren afstand van den berg de huizen van Sabia bereikten en de straten onveilig maakten, besloot men Plinius te wekken.
Met een kussen over 't hoofd gebonden, begeleid door de slaven, die met fakkels den weg tusschen de neergevallen blokken moesten zoeken door de stikdonkere bergpassen, vluchtte heel Sabia in de richting van Napels. Plinius de oude spande alle krachten in om bij te blijven. Door de vermoeienis en de hitte overmand, leunde hij ten slotte op de schouders van twee slaven. Een eigenaardig gevoel schoot hem op eenmaal door armen en beenen; hij verloor het bewustzijn, en zonk neer; een dokter - toevallig onder de vluchtelingen en in de nabijheid - stelde een vluchtig onderzoek in en verklaarde, dat Plinius door een beroerte getroffen was. Lang kon men zich niet met hem bezighouden. Het gevaar voor een algemeene ramp was te groot. Plinius meedragen was ook te hinderlijk, en zou de vlucht te zeer vertragen. Zoo bleef Plinius uitgestrekt op de steenen leggen. Eerst eenige dagen later heeft men zijn lijk daar vandaan gehaald en den geleerden Romein een eervolle begrafenis gegeven.
Hoe veel moeite het den menschen kostte, in de duisternis niet te verdwalen, hoe dikwijls kinderen jammerden, omdat ze hun ouders hadden verloren, vaders en moeders om hun zoek geraakte kinderen riepen, hier een kar te water raakte, daar twee vrachtwagens op elkander inreden, vrouwen onder den voet raakten, grijsaards en zieken niet verder konden, en bij den weg ineenzakten, daarvan geven ook heden de couranten weer hartroerende tooneelen, nu 2000 jaar bijna na de verwoesting van Herculanum en Pompeji.
In deze beide steden scheen men echter van het gevaar, dat de bewoners boven 't hoofd hing niet in 't minst bewust. Toen de uitbarsting begon, was een groot deel in het amphitheater, den schouwburg zou men
| |
| |
thans zeggen, maar dan zonder dak. Er werd een dierengevecht gegeven en een wedstrijd tusschen Romeinsche gladiatoren of zwaardvechters. Waren de toeschouwers niet zoo met hart en ziel gehecht geweest aan deze vertooningen, dan zouden velen er door de vlucht het leven hebben afgebracht. Toen nu de lavastroom hun stad reeds naderde, was het voor vluchten te laat. Sommigen trachtten hun kostbaarheden nog te redden, anderen verscholen zich in de kelders.
Plinius de jonge, een neef van den eerstgenoemden Plinius, heeft van de uitbarstingen de verwoeste steden en van het tijdstip, dat zij plaats had, en de oorzaak dat zoovelen er bij omkwamen, een uitvoerige beschrijving gegeven. Nauwkeuriger echter zijn de ontdekkingen, die men deed na de opgravingen, die in 1711 begonnen. Men had uit de brieven van Plinius veel van Herculanum en Pompeji gelezen. Waar de steden lagen, hoe groot ze waren, waarmee de bewoners zich bezighielden, hoe de inrichting van de huizen was, enz. daarvan meldden de brieven niets.
In 1738 echter, werd het amphitheater blootgegraven van Herculanum, in 1750 de straten van Pompeji, naderhand de Basilica, waarnaar vele Katholieke cathedraals later zijn gebouwd. De Basilica was een rechtsgebouw, 67 M. lang en 25 M. breed, voorzien van een voorhof, door zuilen gedragen. Als Rome had ook Pompeji zijn Forum een marktplein, waarop de voornaamste winkelstraat uitkwam, met winkels aan weerszijden.
Op den hoek van een der straten van Pompeji stond het amphitheater, 130 M. lang en 102 M. breed, waarin ongeveer 20.000 personen de uitvoeringen bij avond konden waarnemen. De vrouwen (wat geheel met de Romeinsche leefwijze van die dagen overeenkomt) zaten afgezonderd van de mannen, in de bovenste rijen in logeachtige kamertjes.
In beide steden lagen een aantal dingen voor huishoudelijk gebruik, meubels, vaatwerk, werktuigen, gouden en zilveren sieraden, mozaïekarbeid, beeldhouwwerk, schilderijen en penseelen met verfapparaten, perkamentrollen met wetenswaardige onthullingen onder een laag lava van 7 à 8 M. begraven, dikwijls in den toestand en de omgeving, waarin de bewoners het aan de vloeibare massa moesten prijsgeven. Te midden van hun feestvreugde werden de bewoners door de ramp getroffen waarschijnlijk. Aan den ingang van den schouwburg zag men nog het geraamte van een man met een geldbeursje in de hand, die juist uit een van de talrijke kraampjes bij den schouwburg zich zeker eenige trossen druiven, wat noten, olijven, een taartje, enz. wilde koopen.
In den kelder van een villa lagen dicht bij de deur 27 geraamten van vrouwen, omringd door hals- en armsieraden, die zij hadden willen redden. In een ander huis vond men nog een verkoolde vrouw bij een werktafeltje zitten, waarop een kluwen lag van fijn garen, dat zij waarschijnlijk voor haar naai- of haakwerk noodig had. Op de straat vond men hier en daar een aantal geraamten bij elkaar, waarvan een geregeld een fakkel in de hand hield. Daar die telkens vooraan ligt, heeft hier zonder twijfel een aanzienlijke familie, bijgestaan door een slaaf als fakkeldrager, door de vlucht zich willen redden.
Herculanum zal nooit in zijn geheel kunnen blootgegraven worden. Want boven Herculanum is al weer een nieuwe stad gebouwd, wier ondergang bedreigd werd door dit wetenschappelijke onderzoek. Dat Pompeji in 't begin dezer eeuw nog voor ⅖ gedeelte onder de lava bleef liggen, is te wijten aan de lauwheid der Italianen, en de karige ondersteuning, die de Europeesche vereeniging van regeeringswege ondervond. Waren de gelden uit Italië zelf maar overvloedig voor het prijzenswaardig doel geschonken, dan zou in 't laatst der 18e heel Pompeji al uit de asch verrezen zijn. Zooveel kan men nu echter al wel van Pompeji navertellen, dat de stad een omvang moet gehad hebben van een uur. In de wegen loopen nog duidelijk wagensporen langs. Op de hoeken der straten bevinden zich tal van plakkaten met bekendmakingen, b.v. dat er een huis te verhuren is, dat er een slaaf weggeloopen was. Op een affiche aan een poortdeur voor het theater vindt men het programma van festiviteiten: vertooningen van danseressen en koorddansers. Bij het amphitheater lagen (zeker in een gewezen houten kooi) nog geraamten van leeuwen, die daar eerst sterk gevoed en daarna in de arena gebruikt werden. In een voormalig schildwachtloods toont men den reiziger nog caricaturen van Romeinsche soldaten. Onder de huizen door loopt een halle naar een plein, eveneens onder den grond, waarschijnlijk de markt voor geringe lui. Een zeldzame vondst was het paviljoen van Cicero, den beroemden redenaar, in welks kelders nog wijnkruiken langs den wand stonden.
| |
| |
Opvallend zijn de kleine kamertjes, waaruit het huis van den aanzienlijke zoowel, als van den geringe is voorzien. Ook toen brachten dus de Italianen een groot deel van den dag op straat of in den schouwburg door. Vensters zijn aan de straatzijde nooit. Al het licht kwam door de hooge voordeur, die bij dag meestal open bleef staan. Die voordeur lag niet in één lijn met den gevel, maar een weinig achterwaarts, zoodat er een soort vestibule gevormd werd voor de deur. Wilde men binnentreden, dan kon men zich aanmelden met een klopper. Bellen kwamen ook al voor. De portier, een slaaf, had vlak bij de voordeur zijn kamertje. Om indringers te weren ging hij nooit kijken, wie er zich aandiende, zonder een hond.
Zoodra de deur dan ook openging, was een zeer gewoon opschrift in de gang: ‘Wacht u voor den hond.’
Bij gebrek aan een hond, was er - om dieven of minder gewenscht bezoek angstig te maken, - een hond op den muur geschilderd.
Men groef in Pompeji nog een paar drempels op, waar men met mozaïek van verschillend gekleurde steenen, het opschrift zag staan: ‘Wees gegroet’. Een inleiding, die men ook altijd bezigde, als men met een Romein van naam een onderhoud aanknoopte of hem een brief zond.
Zoodra men de deur door was, kwam men door een korte gang in een belangrijk deel van het huis; n.l. het atrium. Daar bewoog zich het gansche huisgezin overdag: daar stonden een rustbed voor een middagslaapje; de geldkist, de beelden van de voorvaderen, de huiselijke haard, daar bewaarde men het praalbed, waarop de afgestorvenen eerst eenige dagen moesten tentoongesteld worden, daar waren nissen voor de laren (of huisgoden), die men altijd meenam, als men een andere woning betrok, omdat volgens 't algemeene geloof van die dagen - zij het huis bewaarden. Hier regelde de huisvrouw, bijgestaan door haar slavinnen, haar huishouding, hier kookte zij, hier zalfde zij haar haar, hier verstelde zij haar kleederen, hier was dikwijls de fontein, om zich in den zomer te verkoelen. De huisheer ontving er zijn vrienden en ondergeschikten. Om het atrium, dat zijn licht ontving door een hooge deur of door een valluik in het dak, lagen tal van kamertjes, miniatuurvertrekjes, zonder deuren met het atrium verbonden, die voor allerlei doeleinden gebruikt werden. Achter het atrium was weer een gang die naar een binnenhof met den regenput voerde, omgeven door bloemperken.
De vertrekken voor de slaven waren aan de achterzijde van het huis, op de tweede verdieping meestal.
Wonderlijk, dat niet één van de kamertjes om het atrium aan de straat grensde. Van de straat zag de voorname Romein liever niet uit. Daarom waren langs de straatzijde gewoonlijk kamertjes gebouwd, die verhuurd werden als winkel, ja men heeft in Pompeji wel huizen gevonden, die aan alle kanten door zulke winkels of werkplaatsen waren omringd.
Planken vloeren in de huizen kende men niet. In welk huis van Pompeji men ook een kijkje heeft mogen nemen, van geringeren en meer gegoeden, overal vond men mozaïekvloeren van marmeren of zandsteenen plaveizels.
Aan de wanden langs waren beeldjes aangebracht en de muren zelf prijkten met tal van muurschilderingen.
Daarbij stak het uiterlijk der huizen leelijk af. De meeste winkelgevels en werkplaatsen aan den straatkant waren rood geverfd. Vaak stonden er eenige steenen banken aan weerszijden van de hooge vestibule, waarop de bewoners der gehuurde kamers een avondpraatje hielden. Gewoonlijk waren de winkels overdag zoo ingericht, dat voorbijgangers terloops zich een verversching konden ver schaffen zonder tijdverlies: olijven, druiven, een glaasje lacrymae Christi. De verkooper stond - zooals bij ons - achter een toonbank, die sierlijk met marmer van verschillende kleur was ingelegd.
Op een kleine verhevenheid langs den rand van de toonbank stonden de kopjes waarin likeuren werden verkocht. Ieder kopje paste in een ring, waar de wandelaar of reiziger na het leeggedronken te hebben, het weer in zette.
In 1824 groef men een bad in Pompeji op. Daarin stond een bronzen zetel, nog bezet door een vrouwenskelet, wier polsen en hals gouden armbanden en kostbare juweelen droegen. Tegen een winkelhuis vond men één groote en drie kleine dofzwart glazen leien hangen, waarop de koopman gewoon was de bestellingen te schrijven, of te berekenen, wat de kooper schuldig was. In huizen van bakkers zag men ovens, die veel overeenkomst hebben met de onze. In 1837 kwam er een stevig gesloten waterketel voor den dag, waarin 1900 jaar nadat hij opge- | |
| |
hangen was boven het haardvuur, nog helder, frisch drinkwater lag.
Zoo is dus de wetenschap door de ramp, die zooveel menschen het leven kostte en in den tijd van eenige uren schatten verwoestte, aan nieuwe schatten oneindig rijker geworden.
Om het eerste deel van onze beschouwing volledig te maken, willen we nog op uitbarstingen wijzen, die zeldzamer zijn, zich tot een klein deel van onze aarde beperken, en niet die groote verwoestingen aanrichten van vuurspuwende bergen.
Het zijn de slijkvulkanen, de heetwaterbronnen of geisers en de zwavel- en slikbronnen.
Slijk- en heetwaterbronnen, ontmoet men op Java nog al. De inlanders trippelen op hun bloote voeten over de helling heen, want de grond waarop zij loopen is warm van het heete slijk, dat nu en dan een eind boven den krater opspuit. Bij 't reizen door zulk een gebergte mag men ook wel voorzichtig zijn. Menigeen kwam te dicht bij de opening, zakte door den schijnbaar vasten bodem en moest zijn weetgierigheid of zorgeloosheid met den dood bekoopen.
Heetwaterbronnen vindt men zelfs in streken, waar de koude in den winter 30°-35°C. onder nul kan zijn, n.l. op IJsland. Een raadsel blijft het voor de geleerden, hoe deze vulkanen, geisers geheeten, in dien barren tijd op den breedte van 67o à 68o kokend water kunnen leveren. En dat ‘fonteintje’ houdt daarmee vol, 't geheele jaar door, met tusschenpoozen van rust, die ± 16 tot 30 uur duren. De waterkolom die dan uit den krater verrijst, bereikt een hoogte van niet minder dan 20 M.
Vulkanen komen in alle werelddeelen, uitgezonderd Afrika voor. De meeste liggen in de onmiddellijke nabijheid der zee. En als bij een der vulkanen een geweldige uitbarsting valt waar te nemen, is er dikwijls op plaatsen, die op honderden mijlen er van verwijderd zijn, een hevige beroering in het zeewater te bespeuren, of een vulkaan niet rustig. Dit jaar bestond er door een onbekende oorzaak - gelijktijdig met de catastrophe van den Vesuvius een hevige vloedgolf bij de Azoren. Voor eenige jaren - toen Martinique, een der West-Indische eilanden, door een uitbarsting verwoest werd, waren er aan verscheiden vulkanen in Indië en ook aan den Vesuvius verdachte sporen van een heimelijke werking daarbinnen te ontdekken. Ook het opduiken van een eiland onverwachts uit den oceaan, en het verdwijnen van andere, al schrijft men het aan onderzeesche vulkanen toe, blijft toch een duister natuurverschijnsel.
Europa heeft, vergeleken met Azië (eilanden vrij langs de Oostkust en onze Oost-Indische eil) maar weinig werkende vulkanen meer. Het veelvuldigst merkt men het, dat er nog van uitdooven geen sprake is, aan de Stromboli bij Sicilië, 't gevaarlijkst werd van ouds de Vesuvius beschouwd, maar de aanzienlijkste hoogte bereikt de Etna (1200).
Scheemda.
H. HOFFENKAMP.
|
|