Den geheelen winter was Moeder ziek geweest; altijd lag ze op de rustbank in de huiskamer. Als Vader met haar stoeide, kon Moeder alleen maar toekijken en lachen, en niet haar komen helpen als vroeger. Maakte ze met de vriendinnetjes een sneeuwpop in den tuin, of leerde ze schaatsenrijden op een slootje vlak bij huis, Moeder kon niet eens voor het raam komen om te kijken. Toch was het een prettige winter geweest, want Maatje verzon dikwijls iets gezelligs om samen te spelen; en dan het handwerkuurtje, haar kleine stoeltje héel dicht bij de rustbank, dat was altijd zoo verrukkelijk geweest. Oma en de Tantes kwamen ook telkens logeeren om Moes gezelschap te houden, en dan mocht Nelly, ‘omdat ze nu al zoo'n groot meisje was,’ meegaan, als er boodschappen te doen waren. Het was dan echt-prettig om iets te helpen koopen, bloemen of lekkers of iets anders, voor die arme zieke Moes op de canapee.
Zoo was de winter voorbijgegaan, en nu, de laatste weekjes was Moeder zelfs heelemaal in bed gebleven en was het heel ongezellig geweest beneden. Maar nu, peinsde het kind, tusschen sommen en aardrijkskunde door, nu werd Moedertje gauw heelemaal beter. Dat had Papa haar verteld, en dat kwam, omdat ze allemaal zoo heel blij waren met het nieuwe, kleine zusje, dat de ooievaar al zoo lang beloofd en nu eindelijk gebracht had. O, het was zoo'n aardig kindje, zoo fijn en zoo mollig. Ze had het al bewonderd boven bij Moeder, en eens had de baker haar Adaatje héél voorzichtig in de armen gelegd, snoezig lief was ze.
Nu, vandaag kwamen Mama en zusje voor het eerst beneden, daarom mocht de groote zus om half twaalf al naar huis. Hoe klopte het kinderhartje, toen, om elf uur na het vrij kwartiertje, de leesles begon. Al de vriendinnetjes wisten het groote feit natuurlijk, en niemand was verwonderd, toen er een poosje later aan de deur werd getikt: ‘Nelly van Oorden wordt gehaald.’
‘Ga maar, Nelly, veel plezier kind,’ zei de juffrouw, die schik had in haar stralend gezichtje, en ‘veel plezier!’ riep de heele klas haar na, toen zij huppelend wegsprong. Nu nog hoed en mantel gegrepen, en daar vloog ze de trap af. In de wachtkamer vond ze echter niet Aaltje of Mina, maar... Papa! Dat was een verrassing!
‘Wel Nelly, kindje, wat zeg je dààrvan? Ik kwam toch langs, en dacht zoo bij mezelve: ik zal mijn oudste dochtertje meteen maar meenemen.’
‘Hoe heerlijk Paatje, ik vind het echt dolletjes... Heeft Oma de bloemen al van buiten gestuurd en hebt u niets vergeten te bestellen? Ik hoop maar dat alles op tijd komt.’
Papa moest lachen om deze gewichtige verzuchting.
‘Ik heb om alles gedacht, huismoedertje! Je moet alles zelf maar aan Maatje vertellen, ook dat jij 't menu voor vanmiddag bedacht hebt.’
‘Neen, dat heb ik toch eigenlijk niet zelf bedacht, 't Is precies 't zelfde, wat we verleden bij Oma gegeten hebben, toen die arme Moes niet mee kon. Alléen, toen hadden we chocoladepudding, waar ik veel van houd, en nu amandeltaart, want daar houdt Moeder zooveel van. Weet u wel? We hebben samen alles zoo afgesproken. - - En Paatje, zult u heusch een gulden uit mijn spaarpot nemen, om de taart mee te betalen, heusch?’
‘Ik zal het werkelijk doen, klein vleistertje.’ Hij was heel trotsch op zijn zevenjarige wijsheid, tot kort geleden zijn eenig kind. Glimlachend luisterde hij naar 't aardig gebabbel.
‘O, Papaatje, hier zijn we al in onze straat. Moeder mag me niet hooren, dus zal ik heel zachtjes loopen, en dan moet u de deur dicht maken en de sabel afdoen, allemaal heel hard, dan denkt Moeder natuurlijk, dat u alleen thuiskomt. Gezellig toch dat u me gehaald hebt, nu komen we met den sleutel: misschien had anders Maatje gevraagd, wie daar belde.’
Papa opende de deur met den veelgeroemden sleutel, en gedroeg zich geheel volgens de wenschen van de kleine plannenmaakster. Op de teenen liep ze de gang door, deed met alle mogelijke en onmogelijke voorzorgen de keukendeur open en legde den vinger op de lippen.
‘Sst Aaltje. Moeder mag niet weten, dat ik nu al thuis ben. Zijn de bloemen er al?’ Ze vroeg het zoo fluisterend, dat de keukenmeid het meer begreep dan verstond.
‘Ja Nelly,’ zei ze glimlachend, ‘ze zijn gekomen, ik heb alles in de eetkamer gelegd.’
‘Heerlijk! toe, help je me even aan mijn mantel en hang 'm dan even op. Dank je wel,’ en heel voorzichtig liep ze de trap op. De kleine wildzang bleef zelfs volle vijf tellen onbeweeglijk staan, toen er een tree kraakte, maar eindelijk, in de eetkamer aangeland, vergat ze alle stilte. ‘O hoe prachtig!’ zei ze hardop, en geen wonder! In bonte wanorde