| |
Berliniana.
Max Reinhardt, de bekende Directeur van het ‘Deutsches theater,’ heeft weer van zich doen spreken: natuurlijk slechts in goeden zin, in den besten zin zelfs. En dat wel door de uitvoering van zijn allernieuwste theater idee, die vlak bij het Deutsches theater, uit een oud-Berlijnsch, overbekend danslokaal ontstond... Max Reinhardt houdt van paradoxen, dat heeft hij weer opnieuw duidelijk bewezen, en zijn laatste paradox was lang niet onvermakelijk: het beruchte, alle oud-Berlijners wèlbekende Embergsche danslokaal te herscheppen in den meest intiemen kunsttempel, die Berlijn ooit zou bezitten... Reinhardt is sterk in de mode, als Directeur zoowel als régisseur. Wagen en riskeeren kan hij méér dan iemand anders, zelfs in dit geval, waar hij in zijn kleinen kunsttempel, tegen ongehoorde prijzen stukken laat spelen die reeds in andere schouwburgen over de planken waren gegaan, en zelf in uitmuntende bezetting. Van al het nieuwe was dit toch nog het allernieuwste: twintig mark voor een parquetplaats te vorderen voor de éérste voorstelling, terwijl voor de tweede en derde herhalingen vijftien en tien mark moesten betaald worden. Dáár schrikte het publiek, toch hevig van, want dergelijke prijzen te verlangen zelfs voor uitmuntend geslaagde voorstellingen - dàt was nog niet ‘dagewesen.’ Maar Max Reinhardt wachtte kalm de dingen af, en liet zich na enkele dagen de inteekeningslijsten voorleggen. (De voorstellingen worden, op enkele uitzonderingen na, uitsluitend voor geabonneerden gegeven.) En ziet - de lijst was voor de premièrevoorstelling, en de eerste vier herhalingen reeds rijkelijk volteekend! Hij had gezegevierd. Zelfs zijn verzoek om in rok en avondtoilet te verschijnen keurde men goed...
Die hooge prijzen waren echter noodzakelijk; daar het kleine theater niet alleen slechts 295 fauteuils bevat, maar daar Reinhardt óók rekende, hij, de menschenkenner, op de sensatiebehoefte van het upper ten thousand publiek - staan enkele premières, die hier ter dezer plaatste gegeven zullen worden, toch volkomen buiten de macht der censuur! En dat beteekent zooveel als een verbazende aantrekkingskracht.
't Is wonderbaarlijk te noemen wat nu de architect Müller, een leerling van Messel, die het Warenhaus Wertheim bouwde, uit het ouderwetsche danslokaal heeft weten te maken.
't Openbaart zich als een klein wonder. De gevel, die zich aan het Deútsches theater aansluit, is zeer eenvoudig in Empire-stijl gehouden, zonder versieringen; niets dan hooge ramen met kleine ijzeren galeries. Evenzoo eenvoudig en vol distinctie is de vestibule. De wanden zijn bekleed met een satijnig glanzend soort hout dat zeer op palisander gelijkt; dikke roode tapijten bedekken den vloer, aan de plafonds stralen uit kristallen lustres, met bouquetten van geïmitteerde kaarsen, electrisch licht. De corridor en de theaterzaal zijn in dezelfden geest gehouden, overal heerscht rijke harmonie in dezelfde eenvoudigheid. De eenige versiering die men in de corridor aantreft, zijn lange lichtrood damastzijden banken, die langs de satijnighouten wanden zijn aangebracht, terwijl in het midden een levensgroote buste van Hendrik Ibsen, van Kruse, prijkt, een zeer karakteristiek werk vol leven en bezieling. Uit de groote, open oogen schijnt de doordringende blik van den eminenten menschenkenner en dichter tot in de ziel der menschheid te willen boren. In de theaterzaal zelf, die een feestzaal gelijkt uit den ouden tijd, zijn eenigszins boogvormig de zitplaatsen gearrangeerd, gemakkelijke, heerlijke rood-leeren fauteuils. Het plafond grijs-wit, met een kristallen kroon in 't midden, behalve de vele lustres aan de wanden. Verdere versieringen van schilderingen, uitsnijwerk of beelden ziet men nergens. In een Berlijnsche schouwburg bijna een unicum!
Daardoor gevoelt men zich niet in een theater verplaatst maar veeleer in de voorname salons van een zeer rijk kunst-maeceen, in een interieur vol ongemerkte weelde en warme behagelijkheid. Wij gevoelen ons hier niet als betalende toeschouwers, maar als geinviteerde gasten, waartoe onwillekeurig bijdraagt den aanblik der logedienaars in 't zwart, met kuitbroek en zilveren gespen op de schoenen. Dezelfde indruk van behagelijkheid vindt men in de kleine, ronde Roccoco-foyer, waar het electrische licht uit
| |
| |
honderden van kaarsen straalt, en zacht harmonieert met de zware geele damasten gordijnen en de mooi ingelegde parquetvloer.
Dan luidt in doffen klank de gong. Geluidloos sluiten zich de deuren achter ons. Langzaam wordt het duister, langzaam. Eindelijk zitten we in volkomen donkerheid en diepe stilte. Gegeven werd ‘Gespenster’ van Ibsen. 't Is al weken geleden dat ik deze voorstelling bijwoonde maar nòg is het me, als zag ik het drama gisteren gebeuren - gisteren? Neen, zooeven, daarjuist! Zóó aangrijpend en zóó diep boort dat stuk in de menschelijke ziel... En dat vreemde gevoel komt weer terug, wanneer men aan de vertooning denkt, dat vreemde gevoel, alsof men uren lang aan een wanhopig sterfbed heeft gezeten, en zich dan den daarop volgenden dag verbaast dat het leven niet veranderd is!
Dat het leven onverbiddelijk dóórgaat alsof er niets gebeurd is, alsof er niet télkens en télkens honderden met mokerslagen worden néérgeveld, naast ons, vóór ons, achter ons...
En dàt was een comedievertooning. Eene van die vele vertooningen die avond aan avond plaats vinden in een groote stad. Dat brok wreede leven, dat Ibsen ons met koude gestrengheid voor oogen brengt, die aanklacht, vol ingehouden, machtelooze toorn, dat noodlots-drama, dat herinnert aan de Oud-testamentarische kracht van het woord: de zonden der ouders zullen bezocht worden aan de kinderen en kindskinderen....
Men vraagt zich onwillekeurig af: is het werkelijk een vreugde, een genot, een voorstelling bijtewonen, waarin men zich als 't ware op een folterbank geplaatst voelt?
De kunst werd hier ten hoogste gehuldigd... dat is het eenige antwoord dat men bereid is te geven. De uitvoering was méésterlijk. Agnes Sorma als Frau Alving. Zij gaf de tragedie van de moederliefde, zij zelf was de gebroken, geslagen vrouw. Men zat als versteend. Om de Helene Alving zóó te kunnen spelen zooals Sorma dat deed, moet zij wèl door het leven geleden hebben, moet zij wèl moederliefde en moederleed gepeild hebben tot in de verborgenste schuilhoeken. Zij was in alles zoo onnavolgbaar wáár, dat het stuk door háár als een hoogere wijding kreeg, maar tevens door háár als tot een dubbele marteling werd. Evenzoo de Oswald van Moissi, Reinhardt's tot dusverre ònbegrepen lieveling. Hij schonk ons een tweede openbaring. Met onzegbaar fijne discrete lijnen gaf hij een in 't hart grijpend beeld van den geteekenden, van den erfelijkbelasten door de zonden van zijn vader. Steeds verscherpten zich de lijnen, steeds nader kwam het noodlot - en steeds hooger stegen die beide menschen in het weergeven van hun wanhoop, steeds folterender voelde men die pijn in zijn eigen ziel. - - -
Ook de overige rollen werden voortreffelijk uitgebeeld.
Het tempo van het stuk was zeer langzaam. Opvallend was het, hoe Reinhardt véél geleerd heeft van het onnavolgbare samenspel der Russen. Ook daar ondervond men die eigenaardige narcose van de minutenlange pauzen, wanneer de menschen, op een stille middaguur op het land, om een tafel zaten thee te drinken, of, wanneer iemand geroepen werd en hierop gewacht werd. Maar die minuten-lange pauzen waren géén doode punten, integendeel, vol expressief leven, en vol hoogste kunst.
Bij het einde heerschte doodelijke stilte. Geen handgeklap verbrak den ban van diep mééleven en méévoelen. Ontroerd en stil ging men uiteen. Men was niet in een theater geweest... Men had het Leven vóór zich gezien.
Ik schreef in mijn laatste praatje dat Anton Averkamp's a-capella-koor, met zijn dappere schare van uitnemende zangers en zangeressen, alhier in de Mozartzaal drie concerten zoude geven, en sprak daarbij de verwachting uit dat deze a-capella-koorconcerten hetzelfde succes zouden mogen ondervinden als te Amsterdam, en overal elders in Holland. Welnu deze verwachting werd niet teleurgesteld, integendeel, het succes der Amsterdammers overtrof vèrre alles, wat men voor hen verwacht en gehoopt had.
De verschillende couranten en muziekbladen uitten zich buitengewoon gunstig en vleiend over het tengehoor-gebrachtte, en met elk concert steeg het succes hooger en werd onze Hollandsche roem, van muziekbegaafd volk gehandhaafd! Zoo werden die concerten tot onvergetelijke avonden van kunstgenot zoowel voor het koor als voor de toehoorders, en een ieder die één of meerdere dier concerten heeft mogen bijwonen, heeft hen géén ‘lebewohl,’ maar een krachtig ‘auf Wiedersehen’ kunnen toeroepen. Wanneer de Amsterdammers opnieuw Berlijn zullen bezoeken, dan kunnen zij verzekerd zijn hier een groote schare trouwe vrienden en vereerders terug te vinden. -
| |
| |
Onder de Hollandsche artisten, die hier onlangs gefèteerd werd, behoort ook Willem Rooyaards, die met zijn voordracht uit Multatuli's Max Havelaar: ‘de toespraak aan de hoofden van Lebak’, de poetische ‘Saïdjah en Adinde’ episode, en eindelijk de ‘Kruissprook’ een buitengewoon en ten volle verdiend succes oogstte.
Het magnifique, volle orgaan van den sympathieken, hoogst begaafden kunstenaar, de volkomen beheersching der Duitsche taal, en ten slotte, de gehééle voordracht uit het hoofd te reciteeren, verblufte klaarblijkelijk de volle zaal. Men werd niet moede hem warm en herhaaldelijk en onophoudelijk toe te juichen. Met dezen enkelen avond heeft Rooyaards hier méér bereikt en is hij hier beroemder geworden dan door de enkele vertolkingen van kleinere rollen, verleden jaar in het Deutsches theater, waar hij helaas niet vermocht tot zijn volle recht te komen, beter gezegd: waar men hem niet in zijn kracht heeft kunnen zien en waardeeren. De unanieme lof die hem in alle dagbladen werd toegezwaaid, heeft hem genoodzaakt deze voordracht te herhalen. Ongetwijfeld zal zijn succes zoo niet nòg grooter, dan minstens even groot zijn als op den eersten avond.
Eenige weken geleden had in de kunstzalen van Schulte de veiling plaats der beroemde collectie schilderijen van baron von Königswarter uit Weenen, waar de meest bekende verzamelaars uit Duitschland en Oostenrijk, en bijna alle Directeuren - of hunne vertegenwoordigers - van wel verreweg de meeste Europeesche musea, zich hadden tesamen gevonden. De verzameling bestond uit niet meer dan honderd schilderijen, die baron Königswarter in de tweede helft der vorige eeuw, voornamelijk door bemiddeling van den Parijschen kunsthandel, in zijn bezit had gekregen. Doch zij bevatte parelen van den eersten rang, die dan ook prijzen behaalden, zooals men zich niet herinneren kan dat ooit op den Berlijnschen kunstmarkt betaald zijn geworden. Wél heeft onze kunstkenner, Dr. Hofstede de Groot, later als zijn meening uitgesproken dat enkele der waardevolle stukken niet de originalen, maar slechts copieën zouden geweest zijn, de waarheid hiervan is niet volkomen kunnen bewezen worden. Eigenaardig was het weer te bemerken hoe kolossaal hoog in prijs nu de oud-hollandsche kunst staat, en daartegenover, hoe laag de koers voor de Oud-Italiaansche kunst gedaald is. Terwijl bijv. voor een Tintoretto, dat wèl niet tot de beste werken, doch ook geenszins tot de slechte van dien meester behoort, niet meer dan de luttele prijs van 3900 Mark betaald werd, volgen hieronder eenige der fabuleuse sommen die de Nederlandsche kunst opbracht.
De clou van de interessante verkooping vormde een prachtig zelf-portret van Rembrandt (ik méén door Dr. H. de Groot als echt betwijfeld) dat kortelings, vóór den verkoop, te Weenen en hier bij Schulte was ten toongesteld geweest. Na hardnekkigen strijd kwam het ten slotte voor den som van 180.000 Mk. in het bezit van Baron von Guttmann te Weenen. Het portret van een edelman door Rubens, ging voor 84.000 Mk. aan een parijschen kunsthandelaar.
Voor een landschap met koeien van Albert Cuyp, dat, met zijn prachtige verlichting, voor een der schoonste werken uit de collectie gold, werd 72.000 Mark betaald. Twee levensgroote mansportretten van v. Dyck brachten 56.000 en 59.000 Mk. op. Vier kleine portretschetsen van denzelfden schilder, ter grootte van 25 cm. hoog en 18 cm. breed, gingen voor 7500, 7100, 6500, en 4100 Mark, terwijl zijn schilderij, dat den St. Markusplaats met het Dogepaleis te Venetië voorstelt, 32.500 Mrk. behaalde.
Een klein juweel der verzameling, het rokokoschilderijtje van Nicolaas Lancret, vond een kooper voor 71.000 Mk.
Van de zes Teniers die geveild werden, kwam de schoonste, een landschap met grooten vijver, aan welks linkeroever vijf visschers om een vat staan, terwijl twee anderen uit het water hunne netten ophalen, voor den som van 30.000 Mk. in het bezit van het Kaiser Friedrich Museum te Berlijn, wat met luid applaus begroet werd. Merkwaardig goedkoop ging een zeer schoone Frans Hals, het portret van een onbekend man, met hoogen zwarten hoed en donker lang neergolvend haar, voor 29.000 Mk.
De vier Adriaan van Ostade's daarentegen haalden goede prijzen: 39.000, 33.000, 42.000, en 41.000 Mk.
Een zeer fraai genre-schilderijtje van Jakob v. Ochtererveldt, dat een jonge dame in wit zijden morgentoilet met een hondje op den schoot voorstelt, ging voor 15.000 Mk., een landschap met vee van Paulus Potter (eveneens door Dr. H. d. Groot als echt betwijfeld) dat zeer bewonderd werd om zijn fraai perspectief, voor 13.000 Mrk.
Denzelfden prijs behaalde een Terborch,
| |
| |
dat een dame in wit-zijden kleed voorstelt, tegenover wie een kavalier zit. Een Frans v. Mieris: voornamen jongen man in zwart fluweelen wambuis, die een in groen fluweel gekleedde verkoopster lachend onder de kin strijkt, werd gegeven voor 26.000 Mark.
Ten slotte noem ik nog een Italiaansch landschap van Johannes Both voor 2700 Mark, een stadsgezicht van Jan v. Gooyen 7000, een dito dito 8900; een Dorpstraat van Hobbema 42.000, een dito dito 22.500, een Remise van denzelfden meester 46.000 Mark.
Pieter de Hoogh's duel ging voor den fabuleusen prijs van 182.000. Een S. Koninck's Geleerde voor 14.000 Mark, een Vrouwsportret van N. Maas voor 4.800; een J. Ruysdael ‘Brug’ haalde 20.600, een ‘Winter’-landschap van S. Ruysdael 14.500, een dito dito 11.300, nog een dito 12.100. ‘Waarzegster’ van Jan Steen: 13.500; ‘Paarden’ van Wouwerman voor 14.100.
De opbrengst van de geheele veiling bedroeg 1½ millioen Mark, hetgeen overeenstemde met de van te voren gemaakte taxatie van de kenners.
Jammer dat er, van al die opnieuw in alle vier windstreken verstrooide schatten onzer oude meesters, niets naar Holland is overgewaaid! -
Het laatste groote feit van beteekenis is hier de opvoering geweest van Dr. Richard Strausz s' Salome. Die opvoering heeft het groote succes van Dresden geêvenaard, iets wat men van tevoren wel reeds kon voorspellen.
De Strauss-gemeente is geweldig gegroeid in de laatste jaren.
Maar toen dit werk, dat òngehoorde eischen stelt aan orkest, zangers en toehoorders, voor het allereerst te Dresden werd uitgevoerd, toen meende men dat slechts enkele theaters in staat zouden zijn het werk in studie te nemen, en de tegenstanders van Strauss stonden reeds gereed met hunne meening: dat het een sporadisch-verschijnend werk zou blijven. Toch is het anders gekomen. De nuttige prikkel van naijver en sensatielust lokte menig theaterdirecteur tot den wedstrijd - zoodat het nu door ongeveer 28 theaters is aangenomen, en einde dezer maand o.a. in Turyn wordt opgevoerd, met Dr. Strauss-zelf aan den lessenaar en Gemma Bellincioni in den hoofdrol.
Toch ontbreekt er altijd ‘iets’ aan den roem van een werk, wanneer Berlijn er niet zijn hoogste sanctie aan heeft verleend. Te begrijpen is het dus, dat alle moeite gedaan werd om het ‘perverse’ werk in de Kon. Opera opgevoerd te krijgen, iets, wat van aanvang-aan sterk betwijfeld werd met hét oog op 's Keizers gestrengheid voor tooneeluitvoeringen van Bijbelsche stoffen, en met Z.M. 's mindere welwillendheid voor Strauss'-sche muziek. Toch werden, tot veler verbazing, alle moeielijkheden glansrijk overwonnen. De voorspraak van den Gen. Intendant Von Hülsen, een groote gunsteling des Keizers, wist niet alleen alle bezwaren uit den weg te ruimen, maar zelfs Z.M. zóó vriendelijk te stemmen, dat hij op een concertavond den Kon. kapelmeester door minzame toespraak onderscheidde, en in diens bijzijn den heer von Hülsen verzocht, de uitvoering van Salome zoo schitterend mogelijk te maken. Begrijpelijkerwijze in navolging van den Keizer, interesseerde zich de ‘upper ten’ dan ook hartstochtelijk voor de uitvoering van het werk en reeds weken te voren werd van wege de Kon. Intendantuur bekend gemaakt, dat de éérste voorstelling van Salome niet minder dan twintigvoudig was volteekend, zoodat van plaatsbespreken géén kwestie meer kon zijn. Toen werd 't een geldzaak de première bijtewonen: tot aan honderd mark konden enkele gelukvogels-opkoopers met hunne parquetplaatsen verdienen, die bij inkoopsprijs tien mark hadden gekost.
De stampvolle zaal bood dan ook inderdaad een schitterenden aanblik. Voor een ‘sensatie’, die deze première toch beduidde, had men zich hoogst elegant gekleed en buitendien waren verscheidene vreemde gasten overgekomen om het werk bij te wonen, Parijsche theaterdirecteuren en musici, onder wie de componist André Messager.
In eene loge zag men de intendanten van Dresden, (Graaf Seebach), Wiesbaden (von Mützenbecher), Stuttgart (von Puttlitz), Schwerin (von Ledebur) en meer. Gailhard is voornemens zachtjes-aan, tout-doucement, zijn publiek op de Salome vóór te bereiden, daar het ongaarne Bijbelsche motieven op het tooneel ziet. Hij zal er eerst separaat-voorstellingen van geven, enkele scènes, om dan, nà genoegzame voorbereiding van het publiek, met het geheele werk voor het front te verschijnen. Dat de New-Yorker Metropolitaan weldra aan de beurt komt, spreekt natuurlijk van zelf. Over het werk-zelf zijn de meeningen en opvattingen verdeeld. De eene recensent ligt op zijn buik van aanbidding en bewondering voor Straùss's compositie, terwijl de andere zich zóódanig uitlaat: een ‘pervers’ werk van een ‘perversen’ dichter met ‘perverse’ muziek. Zeer uiteenloopende indrukken dus. Als leek kan men alleen zeggen dat het werk buitengewoon interessant is, maar aan het verstand zùlke ongekende eischen stelt, dat er van onmiddelijk ‘genieten of ‘begrijpen’ der muziek geen sprake kon zijn. Toch mag dit feit de beoordeeling van een vooruitstoomend genie, géén invloed uitoefenen. Men bedenke slechts hoè Beethoven, hoè Richard Wagner te lijden hebben gehad door het on- | |
| |
verstand hunner beoordeelaars, hoè men deze geniën voor krankzinnig uitmaakte, uitsluitend en alléén omdat hun geest nieuwe paden opende, hun geest een vlucht nam die niemand nog volgen kon! Op dramatisch gebied wordt Richard Strauss, door hoogst bevoegde deskundigen, als een padvinder beschouwd, echter als een, die slechts den weg baant voor een werkelijk titaan.
Of het werk van Oscar Wilde nu gewonnen heeft door de verklanking van Richard Strauss? Velen betwijfelen dit stuk. Het subtiele drama met zijn beeldrijke, mooie taalmuziek, is volkomen ondergegaan in de alles overstroomende toonmassa. Ontroering ondervindt men niet bij het hooren dezer muziek, geen dóórwoelende warmte voelt men in zijn hart, wèl een soort òpgezweepte hartstochtelijkheid.
De opvoering was schitterend. Het orchest geleek één heerlijk instrument in de handen van den vurigen leider-componist, en de draagster van den titel, Emmy Destinn, groeide tot een hoogte die zelfs van haar magnifiek talent verwondering en bewondering afdwong. Van den eersten tot den laatsten toon bleef zij boven alle vermoeienis verheven, bleef zij mééslepend, straalde haar volle, warme stem boven alle orkestgolvingen. Was frl. Destinn de ziel van het geheele werk, niet minder verdienen de overige vertolkers geroemd te worden: Hoffmann als Jochanaan, Ernst Kraus als Herodes, frau Plaichinger als Herodias. Het lijkt, ons toehoorders, ònbegrijpelijk hoe alle de zangers die cacophoniën en die disharmoniën in het hoofd hebben kunnen prenten!
Het éénige wat hier niet zoo gunstig was uitgevallen als bij de uitvoering in Dresden, had bij de dans van Salome plaats - volgens velen ook muzikaal het zwakste punt. De verwisseling van Salome met de haar vervangende danseres, ging in Dresden zóó ongemerkt in zijn werk, dat niemand deze verwisseling was opgevallen, en iedereen zich het hoofd brak hoe de zangeres zóó volmaakt de hoogst vermoeiende dans had kunnen dansen. Hier was het aan frl. dell' Era opgedragen die dans uittevoeren. Zij droeg wèl hetzelfde oostersche costuum, doch vertoonde zich overigens geheel ongesluierd, zoodat de verwisseling niet twijfelachtig was.
Toen eindelijk de laatste, forsche accoorden weerklonken, na één-en-driekwart uur van onafgebroken luisteren, en het gordijn gezakt was, toen bleef het een wijle doodstil. Dadelijk-daarop, natuurlijk, brak de geestdrift los en werd Strauss met zijn vertolkers ontèlbare malen voor het voetlicht geroepen, lauweren in de handen.
Het verwachtte succes was dus niet uitgebleven. En de geniale toonkunstenaar Strauss is opnieuw gehuldigd geworden, bijna zonder weêrga.
Bij het slot wachtte de toeschouwers nog een soort van verrassing. Daar zag men namelijk aan den rossigen hemel een schitterende ster fonkelen, naar men zegt een regie-aanwijzing van den Keizer, die daarmede de Ster van Bethlehem wilde symboliseeren, schijnend in de diepe duisternis van Herodes' tijd te midden der verdorvenheid van Herodes' hof.
Berlijn.
LIANE VAN OOSTERZEE.
P.S. Bij sluiting van deze bladzijden verneem ik daar juist van zeer vertrouwbare bron dat Willem Rooyaards ons, Berlijners, zal behouden blijven en dat hij, vanaf het volgend jaar September, deel zal uitmaken van het gezelschap, aan een onzer nieuwste schouwburgen verbonden. Deze triomf heeft hij ongetwijfeld tedanken aan zijn zoo volkomen geslaagde Multatuli-avonden, en wenschen wij dit theater geluk met den aanwinst van zulk een eminent kunstenaar.
L.v.O.
|
|