droeg een lorgnet en had een langen, fijnen neus - dat was alles wat ik in de haast opmerkte.
Toen hij kwam aangeruischt met de vrouw van den gouverneur in fluweel en satijn en tante hem haastig aan mij voorstelde, bood hij me genadig zijn linker arm alsof hij 't eigenlijk ver beneden zijn waardigheid vond mij ook naar binnen te brengen.
‘Wacht maar,’ dacht ik.
Eerst praatte hij een heelen tijd met de dame aan zijn rechter hand. Eindelijk keerde hij zich voornaam naar mij toe alsof hij van plan was mij te vragen naar hoeveel bals ik van 't jaar al geweest was.
Maar ik voorkwam hem en zeide:
‘Ik heb 't genoegen gehad uw ethiek te lezen.’
Hij schrok op en keek me plotseling eens goed aan.
‘Och, kom - dat zou ik heusch niet gedacht hebben van zoo'n jong en...’
Hij stotterde een beetje en kwam niet verder. Ik wou dat ik maar wist wat hij bedoelde!
‘En-ne - U vond mijn ethiek natuurlijk vreeselijk vervelend?’
‘Heel interessant - meer dan interessant,’ antwoordde ik. Ik vond dit nogal een gelukkige draai.
Ziezoo, nu was ik nummer een. Want de deftige Mevrouw aan zijn anderen kant had zijn ‘adresboek’ niet gelezen en zag geel en groen van jalouzie, terwijl hij nu al zijn aandacht aan mij schonk.
Je moet de mannen altijd op hun eigen terrein brengen, zij zijn zoo vervuld van zich zelf, dat ze over niets anders liever praten!
Verscheidene anderen begonnen naar ons te luisteren - ik was plotseling een heel interessant personage geworden.
Maar - een onvermengd genot was 't volstrekt niet. Hij verdiepte zich dadelijk in zijn boek en ik had nogal moeite om een geschikt antwoord te vinden.
‘Ik zelf geloof dat 't hoofdstuk over het geweten het best gelukt is. Ik weet niet of u zich dat herinnert?’
‘Zeker - ik wilde juist zeggen - -’ Ondertusschen knaagde mijn geweten wel een beetje, maar we hadden 't over 't beschreven, 't gedrukte geweten en dat is natuurlijk heel iets anders dan 't echte geweten.
Zoolang ik er me af kon maken met alleen maar toe te geven wat hij zelf vond ging 't nog.
Maar toen hij mij om mijn opinie begon te vragen werd 't erger. Ik at brood - bij massa's - en dronk wijn tot die in ‘'t verkeerde keelgat’ kwam - alleen om niet behoeven te antwoorden. Maar 't onheil kwam al meer en meer op mij af.
En al die andere menschen, die naar me zaten te luisteren! Had ik hem nu maar op den molen van Tipperup - of waren we 't maar eens over het voordeel van havermout eten.
Ik was op 't punt van in elkaar te zakken - toen hij plotseling - 't is bijna niet te gelooven - zeide:
‘Ik merk, dat u zoo uitstekend op de hoogte is van mijn boek, dat ik u nu heusch ga vragen eens over iets anders te praten. Het is meer dan een jaar geleden dat ik 't schreef - ik ben op alle punten niet meer zoo heel zeker en ik zou niet graag willen dat ik hier bekennen moest 't een of ander me niet goed meer te herinneren.’
Victorie! Mijn eer was gered! Het was me heusch gelukt hem zoowel als de andere te imponeeren.
Maar - terwijl ik hem een beetje verbaasd, dat kan ik niet ontkennen, aankeek zag ik zijn oogen eigenlijk eerst eens goed. Wat een paar mooie, hartelijke, lieve oogen waren dat.
Maar dat was niet wat me trof. Neen - dat was een klein, fijn, schelmsch glimpje in zijn ooghoeken dat me door zijn lorgnet glazen tegen flitste. -
Neen, hoor - dat zou niet gebeuren! Hij zou zich niet behoeven te verbeelden dat hij me doorzien had en hij behoefde me volstrekt niet verder goedig te sparen - daar bedankte ik voor. En dan zeker inwendig blij zijn dat hij me zoo in de klem gebracht had? Nooit hoor!
Plotseling schaamde ik me vreeselijk over de comedie die ik gespeeld had, ik werd vuurrood en zeide, terwijl ik hem recht in de oogen keek:
‘Neen - u vergist u. Ik ben volstrekt niet op de hoogte van uw boek. Ik heb 't alleen maar een beetje doorgekeken - omdat ik u ontmoeten zou... En 't interesseert me verder ook geen zier - want met de tien geboden die iedereen onthouden kan en ons eigen geweten, vind ik 't absoluut overbodig om zoo'n dikke zedeleer te schrijven, die toch nooit iemand ter wereld onthouden kan.’
Nu was de bom gebarsten! Ik hoorde heel