moet gezocht in het feit dat het Russische volk een landbouw-staat is. De hoeren verlangen niets dan vreedzaam hun akker te bebouwen. De staat heeft hun dit echter altijd belet, en daardoor is het volk tot het besef gekomen dat de staat niet deugt en dat het den staat niet noodig heeft. Het volk verlangt slechts grond in eigendom, en dien zal het bemachtigen. De grond behoort dengeen die hem bewerkt. Hij die niet werkt is een parasiet. En als we ons bewust zijn geworden dat we parasieten zijn, dan zullen we berouwvol tot Moeder Natuur terugkeeren, en dan zijn alle vragen opgelost. Dan zullen staten en regeeringen opgehouden hebben te bestaan. En dit is het doel dat de christelijke wereld beoogt, en Rusland toont haar den weg, omdat de Rus de natuurlijke, christelijke behoefte het levendigst gevoelt.
‘De staat is uit den booze,’ verklaart Tolstoi. Van een omwenteling met geweld wil hij echter niet weten. Het volk moet alleen de gehoorzaamheid aan de regeering opzeggen; geen enkel staatsbevel opvolgen, en het lijden dat hun daarvoor wordt opgelegd geduldig verdragen. De wapenen der geweldplegers zullen dan eindelijk verstompen. Tolstoi schijnt dit werkelijk te gelooven. Volgens hem is het een dwaalbegrip dat een volk niet zonder vaste staatsvormen zou kunnen bestaan. Dit beweren slechts de bezittende klassen. De slechte menschen zouden niet over de goeden zegevieren, want hoeveel menschen hebben niet geheerscht die slechter waren dan hun onderdanen, als Ivan de Verschrikkelijke, Hendrik VIII, Marat, Napoleon, Metternich, enz.
Tolstoi's bewering dat de moderne staten slechts toevalligerwijs zijn gevormd, doordat ze met ruw geweld werden saâmgehouden, is bezijden de waarheid. Voor Armeniërs, Polen, Finnen en Joden is het zeer zeker geen geluk tot Rusland te behooren, doch dezen zijn er toch niet trotsch op dat ze deel uitmaken van het Tsare-rijk. Integendeel. Tolstoi ziet echter het nationaliteitsgevoel over het hoofd, en vergeet dat de volken voor het meerendeel zijn gevormd uit aaneengesloten stammen.
In Tolstoi's denkbeeldigen heilstaat zijn de ‘mirs’ opgeheven, de communistische boerengemeenten die altijd hebben bestaan, wie ook te Petersburg of Moskau regeerde. Als de mirs zijn verdwenen kunnen de boeren eerst onbezorgd en zonder belastingen leven. Ze zullen niet slechts ophouden met den landbouw, waarvoor de mensch is geschapen.
Over onze cultuur-beschaving maakt Tolstoi zich niet druk. Vorsten, ministers, beambten, officieren, kooplieden, doktoren, ingenieurs, enz., vormen slechts een tiende gedeelte van den staat. De honderd millioen boeren kunnen het echter best zonder die beschaving stellen. Zij hebben slechts land, water, zon, regen, bosschen noodig en enkele eenvoudige werktuigen.
Tolstoi heeft blijkbaar niet stil gestaan bij het feit dat de Duitsche of Chineesche boer wiens land dikwijls veel slechter en onvruchtbaarder is, toch nooit die diepe ellende lijdt van den Russischen boer, die zich in enkele streken met boomschors moet voeden. Wat in Rusland als een prachtige oogst wordt beschouwd, wordt in Duitschland een mislukte oogst genoemd. De oorzaak hiervan moet gezocht in gebrek aan ontwikkeling. Alleen landbouw-cultuur maakt het mogelijk om den grond intensief te bebouwen en dien driemaal meer voort te doen brengen, zonder den bodem uit te mergelen, als waartoe de grove, ruwe werktuigen in staat zijn.
Krachtig en heftig valt Tolstoi de moderne steden aan: ‘We aanschouwen de Egyptische pyramiden’, roept hij uit, ‘en verbazen ons over de wreedheid en dwaasheid van hen die bevalen deze te bouwen, en van hen die deze bevelen ten uitvoer brachten. Doch hoeveel wreeder en dwazer zijn de 20 en 36 verdieping-hooge huizen die de menschen in onze steden bouwen en waarop zij trotsch zijn. En ginds liggen weiden, bosschen, vijvers, daar worden vogels, dieren, zonneschijn en frissche lucht gevonden, en hier trachten de menschen elkander zooveel mogelijk het zonlicht te benemen door 36 verdieping-hooge huizen te bouwen op plaatsen waar boomen noch bloemen zijn te vinden, waar lucht en water onrein zijn, waar de voeding vervalscht is en bedorven, waar het leven moeilijk is en ongezond.
Tolstoi is niet de eenige die zich met tegenzin afkeert van de 36 verdieping-hooge huizen. John Ruskin en William Morris deden evenzoo, en Guy de Maupassant verklaart dat hij zenuwachtig werd toen hij voor het eerst den Eifel-toren aanschouwde. Tolstoi beweert dat we in een modderpoel zijn geraakt; om hieruit te komen moeten we allen onnoodigen ballast weg werpen. Doch is het leven dat Tolstoi ons voor oogen spiegelt werkelijk te begeeren.
Leb mit dem Vieh als Vieh und halt es nicht für Rauh
Den Acker, den du pflügtest, selbst zu düngen.