Kerst-Lied.
IJl donst ze neer.... de witte sneeuw,
Geruischloos als de Englen-Schaar,
Die eens de Blijde Boodschap bracht
In heil'gen nacht... zoo zacht... zoo zacht
Daalt van omhoog die reine vacht.
Diep zinkt de voetstap, zacht en dof,
Al wat er neer komt op de aard',
Moet nu als sneeuw geruischloos zijn
In dezen nacht, zoo rein... zoo rein,
Waar alles harmonie zal zijn.
Fijn klinken door het luchtruim heen
De avond-klokken,... wijd en zijd...
Vertellen ons van 't Christus-kind
Zoo zacht gezind, zoo zacht gezind,
Dat ge⁀in den stal van Bethlem vindt.
Daar ligt het op wat stroo ter neer,
Zoo schamel is zijn kleine krib,
Maar bóven 't kribje staat een ster,
Haar flonk'rend licht straalt vèr... zoo ver...
Symbool van 't Kindje, deze ster.
Zacht Kindje wordt een knaapje zacht,
Zacht knaapje wordt een reine man,
En Liefde wordt zijn grootste macht,
Waarmee hij ieder, ieder wacht
Die weent, in droeven levens-nacht.
De Goede Herder, noemt men hem,
Hij zoekt het dwalend schaapje òp
En draagt het in zijn armen, licht,
Hoe straalt zijn rein, zijn zacht gezicht
Bij liefde-daad, als eersten plicht.
De klokken zwijgen... 't is nu tijd,
De deuren op'nen zich héél wijd...
- De boom des Vredes baadt in 't licht, -
En oogjes blij, zoo blij gericht
Van kindren, naar het Kerstmis-licht;
En buiten donst ze neer, de sneeuw,
Geruischloos als de Englen-Schaar
Die eens de Blijde Boodschap bracht
In heil'gen nacht... zoo zacht... zoo zacht
Daalt van omhoog die reine vacht. -
Den Haag.
ANNIE NAUTA.
|
|