hofkringen, de smart set in één woord. Niets daarvan; een auditorium voor 't grootste deel bestaande uit leden van den deftigen middenstand, vele onderwijzeressen, misschien begeerig naar het vermeerderen of op de proef stellen van hun taalkennis, menschen die, naar het uiterlijk te oordeelen ‘spaarden’ voor een reis naar het zonneland; laat ik ze dus de intellectuels noemen. Bij nader inzien vond ik het zeer begrijpelijk dat de Italiaansche legatie er door afwezigheid blonk; aangezien de lezer een predikant was, die sprak over, en op sijmpathieke wijze vroeg, voor de belangen der protestantsche kerk in Italië.
De felle concurrentie tusschen het Residentie-orkest en dat van het Concertgebouw komt ons ten goede in het goedkoop genieten van goede muziek. Aangezien eerstgemeld orkest een akelig groot aantal concerten per seizoen moèt geven om te kunnen bestaan, heeft men wijselijk den prijs van de Zondag-matinées en van de buitengewoone avonduitvoeringen zeer laag gesteld. Die van de populaire concerten wordt hoe langer hoe lager; prettig voor ons, maar een veeg teeken voor het bezoek-animo:
In ‘die Hage’ dus velerlei genot dat ‘tegen civielen prijs’ te koop is, - tòch, en misschien juist dàardoor geven wij in het uitgaansseizoen schrikbarend veel geld uit.
De groote vraag bij het concert publiek - niet te verwarren met het muziekaal publiek - is hier: zal de koningin aan Mengelberg of aan Viotta haar tegenwoordigheid schenken. Bij de afwezigheid van het hof is dat nog steeds een open quaestie, niet buitengewoon belangrijk uit een oogpunt van kunst, maar die druk en ernstig besproken wordt in een hofstad... van enkele maanden.
Wie weet welk een schitterende toekomst die residentie tegemoet gaat! Denk eens aan! Men wil dichtbij, nog onder den rook van den Haag een stichting laten verrijzen, die niet meer of minder zal heeten dan een Intellectueel Wereldcentrum, een Wereldhoofdstad. De daarvoor uitgekozen plaats is op den Musschenberg, een plek die elk Hagenaar blijkbaar verondersteld wordt te kennen. Vraagt men echter naar de juiste ligging dier verhevenheid, dan luidt het antwoord: ‘dáár, in de duinen’, met een vaag wijzen in n'importe wèlke richting. Eindelijk zijn wij er achter dat die richting Waalsdorpwaarts is. Enfin, in elk geval vlak bij den Haag; en deze reuzenonderneming, een complex van kolossale gebouwen, aan een onmetelijk breeden straatweg, moet zich aansluiten aan Scheveningen.
Hoe men zich die Stichting voor Internationalisme voorstelt, vooral wat betreft het daar samenkomen van het intellect der geheele wereld, gaat nog boven het begrip van van niet in de plannen ingewijde stervelingen. Maar er is een plan, ontworpen door een bekend, zeer oorspronkelijk werk geleverd hebbend architect; verder zijn expres daarvoor uitgezochte Engelsche bouwkundigen al hier geweest om over dat plan te rapporteeren; en is het Wereldcomité al vast een bureau rijk, waar die projecten zullen uitgewerkt worden.
Zal het ooit tot een Musschenberg-Wereldcentrum komen? Wie kan 't zeggen! Nù worden zij die dit plan opperden, nog vrij algemeen bespot. Maar ik kende vroeger een hoog bejaarde, die zich den tijd herinnerde dat iemand voor gek werd verklaard, die sprak van de mogelijkheid om den Haarlemmermeer droog te leggen!
De groote vraag zal echter zijn: hoe te komen aan the needful. Zij, in wier brein dit wereldplan ontsproot (een ex-geneesheer van een ex-Heilanstalt in de Scheveningsche Boschjes en een bekend industrieel), hebben reeds een tocht gemaakt naar het land van grootsche plannen en millioenen; voornamelijk om Carnegie - en zijn beurs - te polsen over deze internationale stichting.
Een uitmuntende gelegenheid had dr. Eijkman, de medicus in quaestie, daarvoor, toen hij, toevallig! met Carnegie op dezelfde boot naar Engeland reisde. Naar de berichten luiden scheen Carnegie veel te voelen voor dit plan; men hoorde echter niets van de beloften omtrent het verstrekken van het daartoe noodige. Geen wonder, na de ondervinding met zijn schenking voor het Vredespaleis! De man die ‘het een misdaad vindt om rijk te sterven’ heeft natuurlijk een rijke keuze in gelegenheden om vóór zijn dood van zijn geld af te komen. Van dièn kant dus niets te hopen.
En zoo doet een en ander mij vreezen dat geheel het thans levende geslacht nog zal verstoken zijn van de schittering die de nabijheid van een Internationaal Intellectueel Centrum op ons land, en, as je blieft, onze stad zou doen afstralen.
Voorshands zullen wij ons maar tevreden stellen met de groote aanwinst in verlichting, gewone, prozaïsche straatverlichting die het