teleurgesteld mijn jongen, maar ik heb aan je toekomst gedacht en aan je geluk en heb met Lilly gesproken, hoewel 't mij erg tegen de borst stuitte. Zij verbleekte toen ik 't haar meedeelde en leed vreeselijk, dat zag ik haar aan. Ze kon dan ook niet dadelijk antwoord geven op je vraag en zei dat ze er over denken moest... om... te wennen aan die vreeselijke gedachte. Straks is ze hier geweest en toen ik smeekend vroeg of ze nog van je hield, zei ze: “Ja, schrijft u hem maar, dat ik hem vergeef en tracht te vergeten.” En toen viel ze mij snikkend om mijn hals en fluisterde: “o Mevrouwtje ik houd al zoo lang van hem, van af mijn kinderjaren en heb hem nooit kunnen vergeten...”
Met schitterende oogen las en herlas Arthur die woorden, toen stond hij op en het portret van zijn bureau nemend, bekeek hij 't innig, drukte 't aan zijn lippen en fluisterde hartstochtelijk... Lieveling... mijn Lilly.
't Verlof werd gevraagd en verkregen... binnen een maand of twee zou hij kunnen vertrekken... Hij leefde dien tijd als 't ware in een roes, dacht aan niets anders dan zijn komend geluk. Hij stelde zich voor hoe 't zijn zou met zijn mooie Lilly door die van ouds bekende straten te gaan, arm in arm.
Wat zouden de heeren hem benijden! hij groeide er nu al in. 't Zou nog wel vreemd zijn eerst,... hij kende haar nauwelijks, hij had indertijd weinig acht op haar geslagen, zij was toen nog zoo'n echt kind en hij al een heele vent; die al naar andere vrouwen keek. 't Was toch wel 'n aardig ideé dat zij toen al van hem hield, je zou zeggen, zoo'n jong ding. Hij herinnerde zich nog wel dat ze 'n lief zacht snoetje had, maar nu was ze bepaald mooi, en daarbij was ze van een geestige piquante schoonheid. God! hoe kwam hij toch ineens aan zoo'n buitenkansje, dat was nu met recht “boffen”. Verbeeldt je dat je geen lot neemt in de loterij, en dat je toch een hooge prijs wordt thuis gestuurd.
't Was gek, voor een paar maanden was er geen haar op zijn hoofd dat aan trouwen dacht, ten eerste zag hij geen jonge dames en ten tweede hij had Irah en vond 't goed bij haar... Arme meid, hij moest 't haar nu toch zeggen, 't ging toch niet aan haar op het laatste nippertje even te vertellen dat hij naar Holland ging om te trouwen...
Hij had er al berouw van als hij er aan dacht, hoe die oogen zouden kijken... Was hij maar nooit met 'r begonnen, 't arme ding, dan zou ze nu geen verdriet om hem hebben...
Neen, hij kon 't nu niet zeggen, hij had er den moed niet toe. En zoo stelde hij uit, stelde hij uit tot een paar dagen voor zijn vertrek. Hij moest noodig gaan pakken, 't was hoog tijd, er was nu geen tijd meer om uit te stellen. Hij voelde zich zenuwachtig, week gestemd...
't Regende buiten zooals 't alleen in de tropen regent. Zwaar dreunend vielen de stralen omlaag, alle geluid overstemmend. Hij had de deuren toegedaan omdat 't hem te veel tochtte en zoo was hij beveiligd tegen nieuwsgierige blikken wanneer hij zoo aanstonds een onderhoud met Irah zou hebben. Hij schelde zijn jongen en beval hem haar bij hem te brengen.
Even later hoorde hij haar vlugge voetstappen, zij scheen op slofjes te zijn, een bewijs van groot ornaat. Arm ding, ze dacht zeker dat hij weer met 'r keuvelen wou en haar liefkozen; de moed zonk hem weer in de schoenen... En daar stond ze nu voor hem, mooie, jonge Javaansche vrouw... Zij had de nieuwe kostbare sarong aan die hij haar voor een half jaar gegeven had, en die ze uit zuinigheid bijna nooit aan had. Een fijne doorschijnende kabaai met mooie kanten deed de mollige rondheid van borst en armen duidelijk uitkomen en op het licht bruine gelaat lag een zacht roode blos, die aan een overrijpe perzik deed denken.
Haar oogen lachten hem vriendelijk toe, maar toch - hij zag 't nu plotseling heel duidelijk - was er iets droevigs in haar gezichtje.
“Toewan?” vroeg ze zacht met haar melodieus stemgeluid.
“Kom hier eens bij me zitten, Irah,” zei hij ontroerd, wijzend op een laag rieten stoeltje. Maar ze ging daarop niet zitten, doch hurkte voor hem neer vlak voor zijn stoel, haar oogen in angstige vraging naar hem opgericht. Hij nam een van haar kleine handjes in de zijne en zei aarzelend:
“Ik moet je iets heel akeligs zeggen Irah”.... en na een kleine pauze waarin hun adem alleen gehoord werd - 't was buiten nu ook stil - “ik ga naar Holland”.
Ze uitte een gesmoorde kreet, die klonk als 't barsten van een glas en bedekte haar oogen.... Berouwvol keek hij op 't kleine schepseltje neer;.... hij voelde op dat oogenblik pijn om harentwil....
Opeens hief ze haar gezichtje weer omhoog.... “Wanneer komt Toewan terug” vroeg ze met een uitdrukking van onwankelbare liefde en trouw in haar oogen.
Wanneer? aarzelde hij.... dat weet ik nog niet.... over een jaar.... misschien ook langer...’
‘En mag Irah terugkomen’ smeekte ze... Hij verzamelde al zijn moed.... ‘Neen Irah, dat is 't juist, je kunt niet terug komen; je moet me beloven dat je 't niet probeeren zult.... want.... ik ga trouwen....’
Als een getroffen wild sprong ze op, en