| |
Berliniana.
We zitten er nu midden-in.
In het winterseizoen bedoel ik wèl te verstaan: dat winterseizoen, dat niets met de thermometer te maken heeft, maar waarvan het publiek, dat zich zoekt te verstrooien, zijn avonden in concertzalen en theatergebouwen doorbrengt, met genoegen of met misnoegen - zulks al naargelang van zijn opvatting en temperament. Gelegenheid tot uitgaan, tot boemelen, biedt de stad te-over, en zelfs de meest hokvaste menschen bezwijken voor haar dagelijksche verleidingen.
Vooral wanneer het iets nieuws betreft, de première van iets buitengewoons, zooals bijv. de inwijding van het nieuwe Schauspielhaus, dan holt en vliegt en rent men om de kijkgelegenheid niet ongebruikt voorbij te laten gaan.
Die inwijding van het nieuwe Schauspielhaus! Dat was een kras stuk. Kras, omdat het gebouw, van buiten voltooid, van binnen daarentegen hóógst ònvoltooid was: een kwartier vóór dat de deuren voor het publiek geopend werden, waren stukadoors en ververs nog den baas in huis.... Maar de opening, de inwijding, zou en moest op den vastbepaalden datum plaats hebben; terwijl reeds maanden tevoren was bepaald dat ‘Sturm’ van Shakespeare met begeleidende muziek van Engelbert Humperdinck openingsstuk zou zijn - en nu ging het - voor grootestadsbegrippen, niet áán langer dan hoogstens enkele dagen uitstel aantekondigen. Na die enkele dagen van uitstel werd er dan eerst ‘Generalprobe’ gehouden, voor een keur van bevriende toeschouwers en kennissen, met enkele scenes uit de ingestudeerde ‘Sturm’,
| |
| |
terwijl den volgenden avond de echte opening plaats had.
Maar waar het heel sterk riekt naar kalk en vocht en verf - daar wil een rustige stemming, om muziek te genieten, niet opkomen, al wordt er op 't tooneel ook nòg zoo ijverig naar gestreefd die stemming teweeg te brengen. Daarbij is het stuk van Shakespeare niet bijzonder geschikt een kritiesch publiek te boeien. Herhaaldelijk - reeds in 1798 - ging het op de planken en herhaaldelijk verdween het weer van het repertoire. Even een kijkje te nemen in de levensgeschiedenis van de ‘Sturm’ is niet onaardig, daar het ons toont hòe eigendunkelijk men met het stuk is te werk gegaan en hoezeer men rücksichten moest nemen met 't publiek van toen. In 1789 dan, bracht het Berlijnsche ‘National theater’ een Singspiel, ‘Die Geisterinsel’ geheeten van Gotter, met muziek van zekeren Reichardt. Dat was, zoo ongelooflijk het ook lijken mag, de Duitsche oer-opvoering van Shakespeare's ‘Sturm’! Ofschoon Wieland, Eschenburg, en later Schlegel, de klassieke overzettingen van Shakespeare reeds lang ter hand genomen hadden, en ofschoon zelfs de beroemde tooneelspeler Schröder, al het zijne gedaan had om Shakespeare op het tooneel te brengen - publiek was er niet van gediend. Stééds moest er met den toenmaligen smaak van het publiek rekening worden gehouden, stééds moesten er concessies gemaakt worden om opvoeringen van de groote meesterwerken van Shakespeare mogelijk te doen zijn. Zoo schuwde men geen omwerkingen engeen veranderingen. Zijn heerlijke tragedien voorzag men van een dankbaar ‘slot’, waarbij Desdemona en Lear in het leven bleven. Het drama werd dan op een anderen naam ten doop gehouden, waaruit een leek nimmermeer een werk van Shakespeare zou herkend hebben. Zoo gingen eenmaal die ‘Lustigen Weiber’ hier als ‘Gideon von Tromberg’, de ‘Bezähmte Widerspenstige’ als ‘Gasner II (eeu toen beroemd man)
oder der ausgetriebene Teufel’ op het tooneel.... ‘Was ihr wollt’ werd in ‘Die Zwielinge’ omgedoopt - - -
Men ziet welk een willekeurige handel er gedreven werd met de onsterfelijke waarde van Shakespeare's werken. Zoo werd ook de ‘Sturm’ telkens opnieuw en telkens anders van stapel gelaten. En telkens blies de storm er uit een anderen hoek.
Tot muziek heeft het menigen toondichter geïnspireerd, zoodat uit het primitieve drama - een van Shakespeare's laatste werken - meermalen opera's en ‘heroïsch-komische’ opera's zijn ontstaan: maar overal met verandering van namen, met omwerking van den bestaanden inhoud. Totdat Schlegel het oorspronkelijke drama ook als zóódanig vertaalde, en er op wees dat de indruk van het stuk als opera volkomen verloren zou gaan, als schouwspel, met muziekbegeleiding, daarentegen volkomen bereikt zou worden. In 1855 is daarop dit drama in Munchen voor het eerst opgevoerd en had het er groot succes. Daarna werd het in Weimar met even zooveel geestdrift ontvangen - maar als repertoirestuk kwam het nooit in aanmerking. In 1890 bracht het Schauspielhaus alhier een uitvoering van het werk, dat was zoo ongeveer het laatste wat men van de ‘Sturm’ vernam.
Director Halm, van het Neue Schauspielhaus, meende nu ongetwijfeld een gelukkigen inval te hebben gehad door het drama, in een nieuwe muziekale bewerking van E. Humperdinck, wederom het publiek voor te zetten. Aan de resultaten heeft hij kunnen bespeuren, dat hij nog gelukkigere invallen had kunnen hebben, want op zijn repertoire zal het stuk evenmin lang stand houden. Is de ruimte voor toeschouwers nu nog elken avond gevuld, dan betreft het voornamelijk zaal-bekijkers, nieuwsgierigen, die bij de opening geen plaats hebben machtig kunnen worden en nu het verzuimde willen inhalen. Want met recht is men nieuwsgierig, wanneer men het met zóó bliksemsnelheid uit den grond betooverde gebouw nader in oogenschouw neemt: Aan het begrip van Amerikanisme moet men denken, hier is het schier òngeloovelijke, wat snel-bouwen betreft, geleverd, d.w.z. dat het geheele, groote complex, bestaande uit massief hoofdgebouw, Mozartzaal, theater-café, en ‘Grand Restaurant’, binnen de 240 dagen werd tot stand gebracht!! Duizend arbeiders hebben er bij dag en bij nacht aan gewerkt, zonder ophouden... Men grijpt onwillekeurig naar z'n hoofd, wanneer men zich dat onophoudelijke gewriemel en gehamer voorstelt - - Echt Amerikaansch dunkt me ook die tesamenstelling van theaterzaal, concertzaal, cafè en restauratie. Dat lijkt wel een bizonder soort van Waarenhuis voor de geestelijke genoegens van Berlijn W. En toch is iedereen het er over eens dat èn theater èn concertzaal hoogst ongezellig zijn in hun voorname, koude witheid, met véél goud wèl en helderrood, en met overvloed van licht, maar waarin men
| |
| |
toch het warm, behagelijke miste en het tochtige op onaangename wijze zich deed gevoelen.
Van buiten daarentegen maakt het gebouw ontegenzeggelijk een imposanten indruk, monumenteel, het breede front met strenge lijnen, dorische zuilen en muurpilasters. Twee reliefs van Friedrich: ‘Freude’ en ‘Leid’, eenige sierlijke loggia's en nissen temperen de stemmigheid van het front, terwijl twee antieke tijgerspannen aan beide zijden van den driehoekigen gevel aan het ensemble een Romeinsch tintje geven.
De inwijding van de Mozartzaal had enkele dagen daarna plaats, met Marteau, de beroemde violist, en Edith Wolker, de evenberoemde zangeres als attracties. Maar ook hier was van ‘àf’ geen sprake. Metselaars en timmerlieden hadden er nog tot het laatste gewerkt, dikke Smyrnasche kleeden bedekten de ruwe steenen en deden dienst als mantel der liefde, terwijl dezelfde groote, donkere plekken aan den wand van ongedroogde vloeistoffen vertelden. Daarbij weer die tocht, die van deuren kwam die niet sloten...
Tegenover zoo'n stemming van ontevredenheid had de nieuwe muziekdirigent Paul Prill een dubbel zware taak. En hoogelijk te waardeeren viel het daarom dat hij zijn pasgevormd, jong orchest voortreffelijk wist te leiden en het publiek tot spontane bijvalsbetuigingen kon opzweepen. De solisten brachten de stemming tot het gewenschte kookpunt; Marteau en Edith Wolker waren prachtig en verrukkelijk aan te hooren. Zoover het na te gaan is, is de accoustiek, zoowel in theater als in concertzaal, zéér te loven, en dit is een zaak van géén klein gewicht voor de verdere bloei van de nieuwe inrichting, die, zooals de term luidt, in een werkelijke behoefte moest voorzien. Wanneer beide zalen geheel voltooid zullen zijn, zal 't er tenminste behagelijker zitten zijn, terwijl wij in de Mozartzaal, waar 1600 personen kunnen geplaatst worden, dan eerstdaags onzen landgenoot Anton Averkamp met zijn wakker troepje zangers en zangeressen hopen te mogen toejuichen. -
Niet lang na deze Schauspielhausinwijding had alweer een andere inwijding plaats, die tegelijk met een tentoonstelling werd geopend, namelijk de zevende internationale automobiel-tentoonstelling. Zeven maanden geleden lag aan den uitersten grens van den Zoölogischer garten, vlak bij het Auguste Victoria plein nog een ongebruikt terrein. Nu staat er een gebouw op, flink en krachtig, in Romaanschen stijl opgetrokken, daar het in de onmiddelijke nabijheid is verrezen van de Gothische Wilhelm Gedächtniskirche, en doet deze voorname omgeving alle eer aan. Ook hier moest hard gewerkt worden, dag en nacht, met duizendtallen van arbeiders, om de opening van de internationale automobiel-kijk niet uittestellen. Maar hier was alles voltooid, van binnen en van buiten. Eertijds hadden deze autotentoonstellingen dàn hier, dàn daar plaats, zelfs met tijdelijk opgetrokken houten gebouwen stelde men zich tevreden. Maar met de reusachtig-snelle ontwikkeling van dezen tak van nijverheid, stegen ook de behoeften en de eischen. Nu staat een massief steenen gebouw ter beschikking der Duitsche automobielclub om de kostbare machines te herbergen, twee kolossaal ineen-loopende ruimten, met boven breede galerijen, alles wit met goud, de bovenramen geschilderd, in lood gevat, terwijl bij avond een zee van licht zal stralen en het geheel een feérique aanzien belooft te geven. Want het decoratieve groen ontbreekt nergens, en waar het eenigszins was aantebrengen, daar ziet men palmen en dennetakken. De opening was heel feestelijk, duizenden menschen op de been, honderden auto's langs het trottoir, honderden Schutzlûi, om de orde optehouden.
De Keizer, die eerst van plan was geweest de tentoonstelling persoonlijk te openen, was door een lichte verkoudheid verhinderd te verschijnen en had aan den Kroonprins opgedragen hem te vertegenwoordigen, terwijl Prins Heinrich, de broeder van den Keizer en de President van de Automobielclub, begeleid van nog ettelijke vorstelijke familieleden, natuurlijk niet ontbrak. De zon scheen, de hemel was blauw, de muziekanten speelden op het terrein, trompetgeschal weerklonk, toen de opening op hoogprinselijk bevel was geschied, hurrah-geroep trilde door de zaal naar buiten - het was een feestelijke dag, een dag waarop een feest van den arbeid werd gevierd. Dat de autotentoonstelling algemeen belangstelt - de Duitsche Automobielclub mag zich verheugen in den bizonder hoogen gunst van het geheele hof - is optemaken uit den onophoudelijken stroom van menschen die zich er heen beweegt, waarbij natuurlijk ook de nieuwsgierigheid komt om de prachtige nieuwe zalen te bezien, die, niet uitsluitend voor autotentoonstellingen,
| |
| |
maar tevens voor feestelijkheden van allerlei aard, óók concerten, zullen dienen.
Behalve deze beide inwijdings-geschiedenissen trekt een andere gebeurtenis nog de bijzondere aandacht: namelijk het optreden van Ruth St. Denis, een jonge Amerikaansche, die het reeds niet onaanzienlijk aantal van slapende, droomende en barrevoetsche danseressen is komen vermeerderen, en, laat ik dit er dadelijk bijvoegen, die de roem harer zusters verre achter zich laat wat betreft rijke fantaisie en rhythmisch schoonheidsgevoel. In Parijs en London verwierf zij zich reeds een zekere bekendheid. In de eene stad werden haar, als persona grata, de elegante salons der hooge aristocratie ontsloten, terwijl zij in London voor Koning Eduard mocht dansen en in de Engelsche hofkringen de mooiste triomfen behaalde. In Berlijn toeft zij sedert korten tijd, trad voor het eerst, zonder reclame à la Isadora Duncan, in de ‘Lakmé’ op, en wekte hier onmiddelijk een gloeiende geestdrift op. Directeur Gregor van de Komische Oper, heeft namelijk de Lakmé, die hier in geen tientallen van jaren meer vertoond is geworden, geheel opnieuw gemonteerd en ingestudeerd, zoo ‘echt’ en artistiek mogelijk, zooals hij onlangs ook de ‘Carmen’ opnieuw heeft geïnsceneerd, waarvoor hij speciaal naar Spanje heen reisde om er de détails tot in alle onderdeelen te bestudeeren, twee opvoeringen, die zeer gunstig werden beoordeeld en opgenomen. In de ‘Lakmé’ treedt nu elken avond Ruth St. Denis op en geeft er proeven van haar zéèr eigenaardige en oorspronkelijke kunst.
Jaren geleden was zij als eenvoudige koriste verbonden aan een klein Amerikaansch theater, waar echter haar speciaal talent reeds spoedig aan den dag kwam. Daarop begon zij een grondige studie van de edele danskunst. Volgens haar opvatting en overtuiging bestaat er slechts één land waar de dans in waarheid een hooge en edele kunst vertegenwoordigt, en dat is Indië. Op Coney Island, de geliefkoosde badplaats der New-Yorkers, had zij gelegenheid een nomadentroep van circa honderd Indiërs te bestudeeren die in de open lucht hunne dansen uitvoerden. De karakteristieke bewegingen dezer Hindoes nam zij in zich op en verwerkte zij tot moderne Indische dansen. Dat die omwerking, beter gezegd herschepping, getuigt van haar aangeboren talent en genialiteit, moet ieder toegeven die het genot heeft gehad haar die dansen te zien uitvoeren. Geeft zij in de voorstellingen van Lakmé maar één enkele harer dansen, in het theater des Westen, waar zij Zondag een matinée gaf, vertoonde zij zich aan ons in drie verschillende creaties, de eene creatie nog artistieker en origineeler dan de andere.
De Wierook-dans, de Cobra-dans, en de Tempel-dans noemt zij hare composities. De Wierook-dans, waarin zij - steeds barrevoets maar in lang-omsluitend dun, wit gewaad met een dampende wierookschaal in de omhoog geheven armen opkomt - maar hoe opkomt! - tusschen twee andere hooge koperen, eveneens brandende offerschalen zich beweegt, knielend, hurkend, de golvende bewegingen van deze rook nabootst, de gevoelens die de verdoovende dampen opwekt, voorstelt - - dat is eenvoudig niet te beschrijven mooi!
Het slanke, rijzige meisjeslichaam, waarvan elk lid volmaakt gevormd is, die golvende bewegingen van vingers, armen, beenen: alles is rythme, alles is harmonie. De Cobra-dans, waarin zij door slingerende, schuifelende bewegingen, slangen nabootst, slangen, die langs haar geheele lichaam, haar hals, haar gelaat zich kronkelen, en rusteloos, in telkens andere houdingen, zich vertoonen, spreekt van de buitengewone lenigheid harer ledematen. Karakteristiek en fascineerend heeft zij de slangenkoppen nagebootst in haar beide fijne handen, die aan vóór- en pinkvinger groote smaragdgroene ringen droegen en de oogen der dieren moesten voorstellen.
Dan de Tempel-dans, die een interessante symbolische voorstelling geeft van een Boedhabeeld, neergehurkt, tronend boven het altaar, in devote houding. Dan plotseling afstijgt en Boedha's heilige boodschap aan de menschheid brengt van het àl zich oplossen in zalig Nirwana.
Met deze drie dansen heeft Miss Ruth een onbetwistbaar succes gehad, ofschoon het aanvankelijk niet gemakkelijk voor haar was, daar het publiek, wat dansvoorstellingen betreft, wat geblaseerd en óók wantrouwend is geworden. Doch ditmaal werden de verwachtingen sterk overtroffen en de jonge danseres zal tevreden geweest zijn met de warme ontvangst die haar ten deel is gevallen. Miss Ruth heeft ook rekening gehouden met het Indische karakter harer dansen, en het milieu waarin zij optreedt daarmede harmonisch in verband gebracht.
Zoo was bij de slangen- of Cobradans een open marktplaats, in Indische omgeving ge- | |
| |
ïnsceneerd, kleine kraampjes, met Indische verkoopers van orientalische zijden en stoffen, neergehurkte goochelaars, die hun kunsten tenbeste gaven, met koele dranken rondventende mannen. In dit vroolijk gewar komt Miss Ruth, als Hindoesch meisje gekleed, aangeslenterd.
Een nauw aansluitend bruinrood pakje omspant hare fijne, sierlijke vormen; het ovale donkere gelaat met de expressieve trekken en de schitterende oogen is vol reine jeugd en schoonheid - inderdaad lijkt zij een Indische Bajadère, zooals wij die in sprookjesboeken zien uitgebeeld. De spieren bewegen zich als in een dronkenschap van rhytmiek waarin het geheele lichaam voortdurend mee gaat. En terwijl de gestalte siddert, als 't ware een begeleidende beweging geeft der zich kronkelende armen, meent men de slangen te zien schuiven over borst en rug, naar beneden glijden, tot aan de voeten, dan onder de knieën weer te voorschijn tredend met de groen-smaragde oogen, totdat zij weer naar boven kruipen, en, achter het hoofd, als 't ware een kluwen vormen van glijdende, trekkende, schuivende slangenlijven... Die slangenbewegingen worden stééds heftiger, stééds fantastiescher totdat het ranke lichaam, als overweldigd door het ongedierte, met een luiden gil neervalt...
De danskunst van Miss Ruth St. Denis is hóógst origineel en valt geheel buiten het cader van hetgeen men tot dusverre zag en bewonderde. Mocht zij in Holland optreden, dat wèl waarschijnlijk is, dan verzuime men niet de voorstelling bij te wonen; het is zeer de moeite waard haar kunst te aanschouwen.
En nu naderen enkele, stille dagen, de dagen, waar men zijn dooden herdenkt, en waar men zich afkeerig toont van wereldsche genoegens. De Katholieken vieren dien lieven gedenkdag op 1 November. In Frankrijk is het Le jour des Morts, in Duitschland de Allerseelentag.
De stil-groene kerkhoven, met gewoonlijk in zomertijd blijde kleuren van allerlei tinten, plegen dan in wit-bloeiende parken herschapen te zijn, zoo wit, alsof 't juist voorjaar is geworden en alles met bloeiend-wit zich heeft getooid. De Protestanten nemen geen deel aan dat feest. De herdenking hunner afgestorvenen vieren zij op 22 November. Keizer Wilhelm I heeft hieraan een ‘Busztag’ doen voorafgaan, die op den Woensdag tevoren plaats vindt, waarbij dan in alle kerken morgen- en avonddiensten worden gehouden, terwijl theater en concertzalen gesloten zijn.
Van dezen boete-Woensdag àf, werken de vlijtige handen van mannen en vrouwen uitsluitend aan het winden van kransen; ongeveer 3000 menschen worden hiermede in die dagen bezig gehouden, en tegen den Dooden-Zondag liggen meer dan een half millioen kransen ter beschikking der Berlijners. Alle kleinere en grootere bloemenwinkels etaleeren reeds dagen te voren hun enormen voorraad: bezichtiging en verkoop gaan op deze wijze vlotter en men ontloopt de kans om op Zondag gedrongen en geduwd te worden bij den aankoop van zijn liefdegaven. Bij scharen en drommen gaat het vervolgens naar de tallooze kerkhoven, in alle richtingen der stad gelegen.
De electrische trams en de ‘Stadtbahn’ rijden op dien dag haast zonder tusschenpoozen, en nog mag men blij zijn, wanneer men niet àl te lang op een der halteplaatsen behoeft te staan wachten. Voor den ingang der kerkhoven spelen zich dan soms grappige scènes àf, waar meestal een aantal kleine jongens hebben postgevat om den binnenkomende hun diensten in het dragen der kransen aan te bieden, neen op te dringen, waardoor in de meeste gevallen een kleine herrie ontstaat, daar die diensten energisch worden afgewezen en de bengels er toch zoo bij blijven om er wat bij te verdienen. - Geschäft ist Geschäft en Dooden-Zondag maakt voor hen daarop géén uitzondering.
Zien zij dan eindelijk het vruchtelooze van hun pogen in, en verlangt men beslist ongemoeid te worden gelaten, onmiddelijk werpen zij zich met denzelfden ijver op het volgende slachtoffer, zoolang totdat eindelijk eens hun wensch wordt ingewilligd en zij voor hun moeite een groschen verdiend hebben.
Dan laat men de stad der levenden achter zich, en gaat men langzaam verder, langs de smalle paadjes in het rijk der dooden, onwillekeurig zwijgend of op fluistertoon sprekend
... ‘Geht leise über meines Grabes
Flur, ich schlafe nur...’
En voorzichtig treedt men tusschen de graven, en behoedzaam legt men zijn bloemenschat néér op de met klimop omrankten zerk... En duizend herinneringen ontwaken... Koud, stroef, gesloten, bedekt door aarde, omsloten door steen, staat het graf daar
| |
| |
vóor ons, juist zooals het gisteren en eergisteren, en voor maanden daar voor ons gestaan heeft, zwijgend... en toch zien wij 't nu anders: alsof de geurende bloemen, asters en violen, als zoovele oogen geworden zijn, als zoovele lachjes en lieve dankbare woordjes...
De Zondag der Dooden brengt ons, levenden, niet tot de afgestorvenen, maar voert veeleer de dooden weer terug in ons midden...
LIANE VAN OOSTERZEE.
Berlijn 9 Nov.
|
|